sels, kromtrekking en vervuilingen ontstaat.
Einde van de lasdraad ontbramen.
•
Lasdraad door de geleidebuis (H), tussen
druk- een aanzetrol (E/L) heen in de drager
van het slangpakket (M) schuiven (fig. 34).
Lasdraad voorzichtig met de hand zo ver in
het slangpakket schuiven, tot hij aan de bran-
der (fig. 5/13) ca. 1 cm uitsteekt.
•
Afstelschroef voor tegendruk (F) enkele om-
draaiingen losdraaien (fig. 36).
•
Drukrolhouder (D) weer naar beneden klap-
pen en vergrendelen met de spanhefboom
(G). Als de spanhefboom (G) maar moeilijk of
helemaal niet kan worden vergrendeld, dan
moet de afstelschroef voor tegendruk (F) ver-
der worden losgedraaid (fig. 35).
•
Afstelschroef voor tegendruk (F) nu zo instel-
len, dat de lasdraad vast tussen drukrol (E)
en aanzetrol (L) zit zonder bekneld te raken
(fig. 36).
•
Passende contactbuis (fig. 6/26) voor de ge-
bruikte lasdraaddiameter op de brander (fig.
5/13) schroeven en het gasmondstuk door
het naar rechts te draaien (fig. 5/12) erop
steken.
•
Afstelschroef voor rolrem (N) zo instellen, dat
de draad nog altijd kan worden geleid en de
rol na afremmen van de draadgeleiding auto-
matisch stopt.
6. Bediening
6.1 Instelling
Aangezien de instelling van het lasapparaat al
naargelang de toepassing verschillend gebeurt,
raden wij aan om de instellingen uit te voeren aan
de hand van een proefl as.
6.1.1 Instellen van de lasstroom
De lasstroom kan in 6 trappen worden ingesteld
aan de lasstroomschakelaar (fi g. 1/7). De vereiste
lasstroom is afhankelijk van de dikte van het ma-
teriaal, de gewenste inbranddiepte en de gebruik-
te lasdraaddiameter.
6.1.2 Instellen van de snelheid van de draa-
daanzet
De snelheid van de draadaanzet wordt automa-
tisch aangepast aan de gebruikte stroominstel-
ling. Een fi jninstelling van de snelheid van de
draadaanzet kan traploos worden uitgevoerd
aan de snelheidsregelaar voor de lasdraad (fi g.
1/14). Het valt aan te bevelen om bij de instelling
Anl_TC_GW_150_SPK9.indb 117
Anl_TC_GW_150_SPK9.indb 117
NL
in trap 5, die een gemiddelde waarde vormt, te
beginnen en eventueel bij te regelen. De vereiste
hoeveelheid draad is afhankelijk van de dikte van
het materiaal, de inbranddiepte, de gebruikte
lasdraaddiameter, en ook van de grootte van te
overbruggen afstanden van de aaneen te lassen
werkstukken.
6.1.3 Instellen van het gasdebiet
Het gasdebiet kan traploos worden ingesteld
een de drukregelaar (fi g. 4/19). Het wordt aan
de manometer (fi g. 4/20) aangegeven in liter per
minuut (l/min). Aanbevolen gasdebiet in tochtvrije
ruimtes: 5 – 15 l/min.
Om het gasdebiet in te stellen eerst de span-
hefboom (fi g. 28/K) van de draadaanzeteenheid
losmaken, om onnodige slijtage van de draad te
vermijden (zie 5.4.3). Netaansluiting maken (zie
punt 5.3), Aan-/Uit-/Lasstroomschakelaar (fi g.
1/7) op niveau 1 zetten en branderschakelaar (fi g.
5/25) activeren om gasstroming vrij te geven. Nu
aan de drukregelaar (fi g. 4/19) het gewenste gas-
debiet instellen.
Naar links draaien van de draaiknop (fi g. 4/24):
lager gasdebiet
Naar rechts draaien van de draaiknop (fi g. 4/24):
hoger gasdebiet
Spanhefboom (fi g. 28/K) van de draadaanzeteen-
heid weer vastklemmen.
6.2 Elektrische aansluiting
6.2.1 Netaansluiting
Zie punt 5.3
6.2.2 Aansluiting van de massaklem (fi g.
1/10)
Massaklem (10) van het apparaat zo dicht mo-
gelijk in de buurt van de plaats waar wordt gelast
aanklemmen. Op metalen blanke overgang aan
het contactvlak letten.
6.3 Lassen
Als alle elektrische aansluitingen voor stroom-
toevoer en lasstroomkring en de schermgasaans-
luiting zijn uitgevoerd, dan kan men als volgt te
werk gaan:
De te lassen werkstukken moeten in de buurt van
de las vrij zijn van verf, metalen coatings, vuil,
roest, vet en vocht.
- 117 -
20.07.2017 07:54:55
20.07.2017 07:54:55