All manuals and user guides at all-guides.com
6. Bediening
6.1 Instelling
Aangezien de instelling van het lasapparaat al
naargelang de toepassing verschillend gebeurt,
raden wij aan om de instellingen uit te voeren aan
de hand van een proefl as.
6.1.1 Instellen van de lasstroom
De lasstroom kan in 6 trappen worden ingesteld
aan de lasstroomschakelaar (fi g. 1/7). De vereiste
lasstroom is afhankelijk van de dikte van het ma-
teriaal, de gewenste inbranddiepte en de gebruik-
te lasdraaddiameter.
6.1.2 Instellen van de snelheid van de draa-
daanzet
De snelheid van de draadaanzet wordt automa-
tisch aangepast aan de gebruikte stroominstel-
ling. Een fi jninstelling van de snelheid van de
draadaanzet kan traploos worden uitgevoerd
aan de snelheidsregelaar voor de lasdraad (fi g.
1/29). Het valt aan te bevelen om bij de instelling
in trap 5, die een gemiddelde waarde vormt, te
beginnen en eventueel bij te regelen. De vereiste
hoeveelheid draad is afhankelijk van de dikte van
het materiaal, de inbranddiepte, de gebruikte
lasdraaddiameter, en ook van de grootte van te
overbruggen afstanden van de aaneen te lassen
werkstukken.
6.1.3 Instellen van het gasdebiet
Het gasdebiet kan traploos worden ingesteld
een de drukregelaar (fi g. 4/19). Het wordt aan
de manometer (fi g. 4/20) aangegeven in liter per
minuut (l/min). Aanbevolen gasdebiet in tochtvrije
ruimtes: 5 – 15 l/min.
Om het gasdebiet in te stellen eerst de druk-
rolveer (fi g. 26/K) van de draadaanzeteenheid
losmaken, om onnodige slijtage van de draad te
vermijden (zie 5.4.3). Netaansluiting maken (zie
punt 5.3) en Aan/Uit-/spanningskeuzeschakelaar
(fi g. 1/8) dienovereenkomstig instellen. Lasstro-
omschakelaar (fi g. 1/7; 8) op niveau 1; 230 V/400
V zetten en branderschakelaar (fi g. 5/25) active-
ren om de gasstroming vrij te geven. Nu aan de
drukregelaar (fi g. 4/19) het gewenste gasdebiet
instellen.
Naar links draaien van de draaiknop (fi g. 4/24):
lager gasdebiet
Naar rechts draaien van de draaiknop (fi g. 4/24):
hoger gasdebiet
Anl_HSG_190_D_SPK7.indb 70
Anl_HSG_190_D_SPK7.indb 70
NL
Drukrolveer (fi g. 26/K) van de draadaanzeteen-
heid weer vastklemmen.
6.2 Elektrische aansluiting
6.2.1 Netaansluiting
Zie punt 5.3
6.2.2 Aansluiting van de massaklem (fi g.
1/10)
Massaklem (10) van het apparaat zo dicht mo-
gelijk in de buurt van de plaats waar wordt gelast
aanklemmen. Op metalen blanke overgang aan
het contactvlak letten.
6.3 Lassen
Als alle elektrische aansluitingen voor stroom-
toevoer en lasstroomkring en de schermgasaans-
luiting zijn uitgevoerd, dan kan men als volgt te
werk gaan:
De te lassen werkstukken moeten in de buurt van
de las vrij zijn van verf, metalen coatings, vuil,
roest, vet en vocht.
Stel de lasstroom, draadaanzet en het gasdebiet
(zie 6.1.1 – 6.1.3) juist in.
Houd het lasscherm (fi g. 3/17) voor het gezicht en
leid de gasbek naar de plaats van het werkstuk,
waar gelast moet worden. Activeer nu de brander-
schakelaar (fi g. 5/25).
Als de lichtboog brandt, dan transporteert het ap-
paraat draad naar het lasbad. Als de laslens groot
genoeg is, dan wordt de brander langzaam langs
de gewenste rand geleid. Eventueel licht pende-
len om het lasbad iets te vergroten.
De ideale instelling van lasstroom, snelheid van
de draadaanzet en gasdebiet vaststellen aan de
hand van een proefl as. In het ideale geval valt er
een gelijkmatig lasgeluid te horen. De inbrand-
diepte moet zo diep mogelijk zijn, het lasbad mag
echter niet door het werkstuk heen vallen.
6.4 Bescherminrichtingen
6.4.1 Thermobewaker
Het lasapparaat is voorzien van een beveiliging
tegen oververhitting, die de lastransformator
beschermt tegen oververhitting. Mocht de over-
verhittingsbeveiliging reageren, dan gaat het con-
trolelampje (3) op uw apparaat branden. Laat het
lasapparaat dan enige tijd afkoelen.
- 70 -
12.08.2015 17:42:01
12.08.2015 17:42:01