5 INSCHAKELING EN INBEDRIJFSTELLING
5.1
Hoe gaat u te werk bij de eerste inschakeling
Nadat de hydraulische en elektrische systemen correct geïnstalleerd zijn, zie hoofdstuk 2 INSTALLAZIONE , en nadat u de hele
handleiding hebt doorgelezen, kunt u de inverter stroom geven. Alleen bij de eerste inschakeling wordt, na de eerste presentatie, de
foutconditie "EC" getoond met de melding die aangeeft dat de voor de aansturing van de elektropomp noodzakelijke parameters
moeten worden ingesteld, en de inverter zal niet starten. Om de machine te deblokkeren is het voldoende de waarde van de op het
kenplaatje vermelde stroom in [A] van de gebruikte elektropomp in te stellen. Als de installatie voor de start van de pomp speciale
instellingen behoeft die afwijken van de standaardinstellingen (zie par 8.2) is het goed om eerst de noodzakelijke wijzigingen door te
voeren en vervolgens de stroom RC in te stellen; op die manier vindt de start plaats met de juiste set-up.. De parameters kunnen op
elk gewenst moment worden ingesteld, maar het wordt aanbevolen deze procedure uit te voeren wanneer de toepassing
werkingscondities kent die gevaar op kunnen leveren voor de componenten van de installatie zelf, bijvoorbeeld pompen die een limiet
op de minimumfrequentie hebben of die niet langer dan een bepaalde tijd zonder vloeistof kunnen draaien etc.
De hieronder beschreven stappen gelden zowel in het geval van een installatie met enkele inverter als voor multi inverter systemen.
Voor multi inverter installaties dient u eerst de aansluitingen van de sensoren en de kabels tot stand te brengen en vervolgens één
inverter tegelijk in te schakelen en voor iedere inverter de procedure voor de eerste inschakeling uit te voeren. Nadat alle inverters
geconfigureerd zijn, kunt u alle elementen van het multi inverter systeem van stroom voorzien.
5.1.1
Instelling van de nominale stroom
Vanaf de pagina waarin de melding EC verschijnt of meer in het algemeen vanuit het hoofdmenu, opent u het menu Installateur door
de toetsen"MODE" & "SET" & "- " tegelijkertijd ingedrukt te houden tot "RC" in het display verschijnt. In deze condities kunt u met
behulp van de toetsen + en - de waarde van de parameter respectievelijk verhogen of verlagen. Stel de stroom in volgens de
aanwijzingen uit de handleiding of de gegevens op het kenplaatje van de elektropomp (bijvoorbeeld 8,0 A).
Nadat RC is ingesteld en geactiveerd door indrukken van SET of MODE, zal, als alles correct is geïnstalleerd, de inverter de pomp
starten (op voorwaarde dat er zich geen fout-, blokkerings- of beveiligingscondities hebben voorgedaan).
LET OP: ZODRA RC IS INGESTELD, ZAL DE INVERTER DE POMP LATEN STARTEN.
5.1.2
Instelling van de nominale frequentie
Vanuit het menu Installateur (als u RC net heeft ingesteld bent u daar al, anders opent u dit menu zoals beschreven in de vorige
paragraaf 5.1.1) drukt u op MODE en bladert u door de menu's tot aan FN. Stel met de toetsen + - de frequentie in volgens de
aanwijzingen uit de handleiding of de gegevens van het kenplaatje van de elektropomp (bijvoorbeeld 50 [Hz]).
Een onjuiste instelling van de parameters RC en FN en een verkeerde aansluiting kunnen de fouten "OC", "OF"
genereren, en, in het geval van werking zonder debietsensor, de valse fouten "BL". De verkeerde instelling van
RC en FN kan er eveneens toe leiden dat de amperometrische beveiliging niet in werking treedt, zodat een
belasting tot boven de veiligheidsgrens van de motor wordt toegestaan, en de motor beschadigd wordt.
Een onjuiste configuratie van de elektrische motor (ster of driehoek) kan tot beschadiging van de motor leiden.
Een onjuiste configuratie van de werkfrequentie van de elektropomp kan beschadiging van de elektropomp zelf
veroorzaken.
5.1.3
Instelling van de draairichting
Nadat de pomp gestart is, dient u de controleren of draairichting correct is (de draairichting wordt over het algemeen aangegeven
door een pijl op het pompkarkas). Om de pomp te laten starten en de draairichting te controleren, hoeft u alleen maar een
gebruiker te openen.
Vanuit hetzelfde menu RC (MODE SET – "menu installateur") drukt u op MODE en bladert u door de menu's tot aan RT. In deze
condities kunt u met de toetsen + en - de draairichting van de motor omkeren. De functie is ook actief bij ingeschakelde motor.
In het geval dat het niet mogelijk is de draairichting van de motor te observeren, gaat u als volgt te werk:
Methode voor het observeren van de rotatiefrequentie
-
Ga naar de parameter RT zoals hierboven beschreven.
-
Open een gebruiker en observeer de frequentie die verschijnt in de statusbalk onder aan de pagina, regel de gebruiker zodanig dat u een
werkfrequentie verkrijgt die lager is dan de nominale frequentie van de pomp FN.
NEDERLANDS
402