Basismeetmodus
In de basismeetmodus voert het QuikRead go In-
strument een testmeting uit en laat het resultaat
met de gegevens van de reagentia zien op het
scherm.
Om een meting uit te voeren doet u het volgende:
1.
Kies Meten in het hoofdmenu en volg de in-
structies op het scherm (zie Afbeelding 19).
2.
Plaats een cuvet op de juiste manier in de
meetput. De barcode van de cuvet moet naar u
toe gericht zijn (zie Afbeelding 20).
Opmerking: steek geen vinger of ander object
in de meetput.
3.
Het deksel sluit en het instrument start de me-
ting.
4.
Nadat de test is voltooid wordt het resultaat op
het scherm getoond en komt de cuvet omhoog,
zodat u deze kunt verwijderen. Kies Resultaat
info om extra informatie van de test te bekijken
(zie Afbeelding 17b).
5.
Verwijder de cuvet. Het resultaat verdwijnt van
het scherm. Het kan opnieuw worden getoond
door Zie vorig resultaat te kiezen.
6.
Wanneer u nog een meting wil uitvoeren,
plaatst u een nieuwe cuvet in de meetput. Kies
Annuleren om terug naar het hoofdmenu te
gaan.
88
GEBRUIK
Kwaliteitscontrole modus
QuikRead go Instrument heeft een apart bestand
met de resultatengeschiedenis voor kwaliteitscon-
trole- monsters. Kwaliteitscontrole-monsters wor-
den gemeten zoals normale monsters maar de
resultaten worden opgeslagen in een apart resulta-
tenbestand. Om een meting voor kwaliteitscontrole
te starten, kiest u Kwaliteitscontrole in het hoofd-
menu en volgt u de instructies op het scherm.
Afbeelding 20
Plaats een cuvet in de meetput zodat de barcode
naar u gericht is.
Andere meetmodi
Aanvullend op de basismodus kan het instrument
worden gebruikt in verschillende meetmodi. De
optionele protocollen omvatten het gebruik van
een patiënt-ID, operator-ID, de resultaten afdruk-
ken of naar een LIS (Laboratorium Informatie Sys-
teem) sturen. Het meetprotocol is gedefinieerd in
het menu Instellingen, waar deze functies kunnen
worden in- of uitgeschakeld. Als de functie Bevei-
ligingsaanmelding is ingeschakeld, vervangt deze
de operator-ID.
De operator-ID's en patiënt-ID's kunnen worden in-
gegeven via een barcodelezer of worden geschre-
ven met het virtuele toetsenbord van het instrument
of met een extern toetsenbord. Vóór de meting
voert de gebruiker de operator-ID en patiënt-ID in.
Optioneel kan een of de beide ID's worden uitge-
schakeld in de configuraties. De operator-ID kan
ook worden geconfigureerd om de laatste invoer-
waarde te geven. De gebruiker kan vóór een me-
ting de operator-ID veranderen door de laatste ID
te overschrijven met een nieuwe.
De meetresultaten kunnen naar een printer en/
of naar een LIS worden gestuurd door overdracht
naar printer en/of LIS in te schakelen.
Resultaten
De resultaten worden opgeslagen in het Resulta-
tenbestand, waar ze kunnen worden bekeken, af-
gedrukt of overgebracht naar een USB-stick. Het
bestand Resultaten bevat de volgende submenu-
items: Laatste resultaten, Laatste resultaten kwa-