5) Schakel het toestel na gebruik steeds
NL
uit met de toets
B
cord"-modus met de toets "MIN/MAX"
(10) geactiveerd is, kan de thermome-
ter niet uitgeschakeld worden. Houd
eerst de toets "MIN/MAX" ingedrukt
tot dat de melding "RECORD" van het
display verdwijnt. Pas dan kunt u het
toestel uitschakelen.
Het toestel schakelt ook automa-
tisch uit (behalve in "Record"-mo-
dus), wanneer het ca. 30 minuten niet
gebruikt wordt. Druk kortstondig op
de toets
te schakelen.
6) Indien het toestel voor een langere
periode niet gebruikt wordt, dient u de
batterij eruit te nemen. Zo blijft het
toestel onbeschadigd bij eventueel
uitlopen van de batterij.
5 Metingen uitvoeren
B
Bij metingen aan componenten on-
der spanning mag deze de waarde
van 24 V /~ niet overschrijden.
Anders kan het meettoestel be-
schadigd worden, en bij spannin-
gen vanaf 42 V bestaat er gevaar
voor elektrische schokken. Indien u
twee temperatuursensoren tegelijk
gebruikt, mag het spanningsver-
schil van de te meten componen-
ten niet meer bedragen dan 1 V.
Gebruik de meegeleverde tempe-
ratuursensor uitsluitend voor me-
tingen tot 260 °C (500 °F). Bij ho-
gere temperaturen wordt de isola-
tie beschadigd.
Vermijd knikken in de sensorka-
bels. Dit geldt in het bijzonder in het
bereik van de stekker. De sensoren
worden anders beschadigd.
5.1 Basisinstellingen
5.1.1 Het temperatuursensortype se-
lecteren
De twee meegeleverde temperatuursen-
soren zijn van het type K. Het toestel is
standaard op dit type ingesteld. Op het
display (2) verschijnt de letter K telkens
voor de hoofdweergave (a) en voor de
secundaire weergave (b).
42
. Indien de "Re-
om het toestel opnieuw in
1) Om het sensortype te wijzigen, moet
voor de hoofdweergave sensor T1 en
voor de secundaire weergave sensor
T2 (standaardinstelling na inschake-
len) geselecteerd zijn. De sensorcode
(T1, T2) verschijnt telkens rechts
naast de temperatuurweergave.
Indien u de sensorcode wenst te
wijzigen, druk dan verschillende ke-
ren op de toetsen "T1 T2/T1-T2" tot
de juiste sensor geselecteerd is [toets
(5) voor de hoofdweergave en toets
(8) voor de secundaire weergave].
2) Druk verschillende keren op de toets
"TYPE" (11) voor sensor T1 en op de
toets "TYPE" (14) voor sensor T2 tot
het juiste sensortype geselecteerd is.
5.1.2 Celcius-Fahrenheit-conversie
Wissel met de toets "°C/°F" (4) tussen
de temperatuurweergave in Celsius en
Fahrenheit.
5.1.3 Interne klok instellen
Na inschakelen verschijnt in de tijdsaan-
duiding (c) de tijd die sinds het inschake-
len verstreken is. Dit kan als aanduiding
van de meettijd dienen. Indien u dit
wenst, kan hier echter ook het momen-
tele uur aangeduid worden. Dit moet dan
eerst ingesteld worden:
1) Druk op de toets "SET" (12). De
hoofdweergave (a) geeft
2) Druk driemaal op de toets "HOLD"
(9), zodat de tijdsaanduiding (c)
weergeeft.
3) Voor alle toetsen geldt nu de tekst bo-
ven de toetsen, zodat u met de be-
treffende toetsen het momentele uur
kunt invoeren.
4) Druk daarna op de toets "HOLD" om
de klok te starten.
5.2 De temperatuur en het tempe-
ratuurverschil meten
1) Selecteer de sensorcode (T1, T2)
met de toetsen "T1 T2/T1-T2" [toets
(5) voor de hoofdweergave (a) en
toets (8) voor de secundaire weer-
gave (b) ]. Het toestel is bij inschake-
len standaard ingesteld op T1 voor de
hoofdweergave en op T2 voor de se-
cundaire weergave. Deze aanduiding
verschijnt rechts naast de temperatu-
urweergave.
aan.