NL
5 Bediening
1) Plaats de schakelaar STANDBY (2) in de stand-
B
by-modus (stand "I"), alvorens de versterker in te
schakelen. Schakel vervolgens met de POWER-
schakelaar (1) de gitaarversterker in. Plaats de
volumeregelaar VOLUME (4) in de minimum-
stand. Zo vermijdt u luide inschakelploppen. Na
ca. 1 – 2 minuten, wanneer de buizen hun bedrijf-
stemperatuur hebben bereikt, plaatst u de
STANDBY (2) in de stand "0".
2) Selecteer met de kanaal-keuzetoets CHANNEL
SELECT (9) eerst het gewenste kanaal of doe dit
met een voetschakelaar die op de jack CHAN-
NEL/GAIN (17) is aangesloten (de voetschake-
laar is bovengeschikt aan de bedieningselemen-
ten op het apparaat):
Als de keuzetoets niet is ingedrukt, is het NOR-
MAL CHANNEL (onvervormde klank) geselec-
teerd. De groene LED links onder de keuzetoets
licht op.
Als de keuzetoets is ingedrukt, is het OVER-
DRIVE CHANNEL (vervormde klank) geselec-
teerd. De rode LED rechts onder de keuzetoets
licht op.
5.1 NORMAL CHANNEL (onvervormde klank)
1) Voor de optimale regeling van de klank plaatst u
de volumeregelaars LEVEL (8) en VOLUME (4)
eerst in de middelste stand.
2) Stel dan met de drie equalizers (6) de klank in:
De lage (BASS) en hoge tonen (HIGH) en de
middentonen (MID) kunnen met max. 10 dB wor-
den versterkt.
3) Selecteer met de volumeregelaar LEVEL (8) het
gewenste geluidsvolume.
Met de regelaar VOLUME (4) kunt u het
volume voor het OVERDRIVE CHANNEL en het
NORMAL CHANNEL gezamenlijk verhogen of
5 Funcionamiento
E
1) Antes de conectarlo, colocar la tecla STANDBY
(2) en modo standby (posición "I"). Luego conec-
tar el amplificador de guitarra con la tecla
POWER (1). El potenciómetro VOLUME (4)
debería colocarse en el mínimo para evitar fuer-
tes ruidos de conexión. Después de aprox. 1 – 2
minutos cuando los tubos hayan conseguido su
temperatura de funcionamiento, establecer la
tecla STANDBY (2) en posición "0".
2) Primero seleccionar el canal deseado con el
botón de selección CHANNEL SELECT (9) o con
un pedal conectado en la toma CHANNEL/GAIN
(17) [el pedal tiene prioridad sobre el funcio-
namiento en la unidad]:
Si el botón de conmutación no está presio-
nado, el canal NORMAL CHANNEL (sonido no
distorsionado) está seleccionado. El LED verde
de la izquierda abajo del botón de selección se
ilumina.
Si el botón de conmutación está presionado,
el canal OVERDRIVE CHANNEL (sonido distor-
sionado) está seleccionado. El LED rojo de la
derecha abajo del botón de selección se ilumina.
5.1 NORMAL CHANNEL
(sonido no distorsionado)
1) Para un control óptimo del nivel del sonido por el
momento establecer los potenciómetros de volu-
men LEVEL (8) y VOLUME (4) en una posición
de volumen medio.
2) Ajustar el sonido con los tres potenciómetros del
ecualizador (6): es posible de elevar las frecuen-
cias bajas (BASS), medias (MIDDLE), y agudas
(TREBLE) hasta 10 dB máx.
3) Luego seleccionar el volumen deseado con el
potenciómetro LEVEL (8).
Con el potenciómetro VOLUME (4) el volu-
men para el canal OVERDRIVE CHANNEL y el
14
verlagen, terwijl met de regelaars LEVEL (8 en
10) voor het betreffende kanaal het kanaalvo-
lume wordt ingesteld.
4) Indien u tijdens het spelen het uitgangsniveau
wenst te verhogen (+6 dB) om u in het arrange-
ment van andere instrumenten akoestisch te
onderscheiden, dan kunt u met de schakelaar
MODE SELECT (7) naar BOOST schakelen. De
overeenkomstige rode LED licht op. Naargelang
het geselecteerde kanaal-/mastervolume kan de
klank al licht vervormd zijn, hoewel het NORMAL
CHANNEL nog is ingesteld.
Door opnieuw op de schakelaar (7) te druk-
ken, keert u terug naar de CLEAN-modus en kunt
u het volumeniveau weer tot de vroegere waarde
verlagen. Optisch wordt de CLEAN-modus door
een groene LED aangeduid.
De omschakeling BOOST/CLEAN kan ook
gebeuren met een voetschakelaar die op de jack
REVERB/BOOST (18) is aangesloten.
5.2 OVERDRIVE CHANNEL
(vervormde klank)
1) Voor de optimale regeling van de klank plaatst u
de volumeregelaars LEVEL (10) en VOLUME (4)
eerst in de middelste stand.
2) Met de versterkingsregelaars GAIN 1 (14) en
GAIN 2 (12) wordt de graad van de oversturing
van het ingangssignaal en bijgevolg de vervor-
mingsgraad ingesteld. Selecteer de betreffende
versterkingsregelaar met de toets GAIN SELECT
(13) en draai de regelaar volgens de gewenste
vervorming open. GAIN 2 is geselecteerd, wan-
neer u op de toets GAIN SELECT drukt. De rode
LED links onder de toets licht dan op.
Het wisselen tussen GAIN 1/GAIN 2 kan ook
gebeuren met behulp van een voetschakelaar
die op de jack CHANNEL/GAIN (17) is aangeslo-
ten.
canal NORMAL CHANNEL pueden ser elevados
o atenuados juntamente mientras el volumen del
canal respectivo es ajustado con los potencióme-
tros LEVEL (8 y 10).
4) Si se desea un nivel de salida elevado (+6 dB)
mientras está reproduciendo para distinguir la
guitarra acústicamente de otros instrumentos
musicales, es posible de escoger el BOOST con
la tecla MODE SELECT (7). El correspondiente
LED rojo se ilumina. Dependiendo del volumen
canal/master seleccionado, el sonido ya puede
ser distorsionado levemente aunque el canal
NORMAL CHANNEL esté aún seleccionado.
Presionar la tecla (7) de nuevo para volver al
modo operativo CLEAN la cual cosa hace dismi-
nuir el nivel de volumen hasta su valor prece-
dente. El modo CLEAN está marcado por un
LED verde.
La selección de BOOST/CLEAN puede
hacerse también con un pedal conectado a la
toma REVERB/BOOST (18).
5.2 OVERDRIVE CHANNEL
(sonido distorsionado)
1) Para un control óptimo del nivel de sonido, por el
momento establecer los potenciómetros de volu-
men LEVEL (10) y VOLUME (4) en una posición
de volumen medio.
2) Con los potenciómetros de ganancia GAIN 1 (14)
y GAIN 2 (12) el rango de overdrive de la señal
de entrada se ajusta y así el rango de distorsión.
Seleccionar el potenciómetro de ganancia co-
rrespondiente con el botón GAIN SELECT (13) y
subir el potenciómetro según la distorsión de-
seada. GAIN 2 se selecciona si el botón GAIN
SELECT está presionado. Luego el LED rojo de
la izquierda abajo del botón se ilumina.
La conmutación GAIN 1/GAIN 2 puede tam-
bién hacerse mediante un pedal conectado a la
toma CHANNEL/GAIN (17).
3) Met de drie klankregelaars (11) kunt u onafhan-
kelijk van de klankregelaars van het NORMAL
CHANNEL de klank instellen voor het OVER-
DRIVE CHANNEL.
4) Stel met de volumeregelaar LEVEL (10) het ge-
wenste geluidsvolume in.
Met de regelaar VOLUME (4) kunt u het
volume voor het OVERDRIVE CHANNEL en het
NORMAL CHANNEL gezamenlijk verhogen of
verlagen, terwijl met de regelaars LEVEL (8 en
10) voor het betreffende kanaal het kanaalvo-
lume wordt ingesteld.
5.3 Het nagalmeffect aan het signaal toevoe-
gen
Het nagalmeffect kan op beide kanalen aan het sig-
naal worden toegevoegd. Stel met de regelaar
REVERB (5) de gewenste nagalmsterkte in. Als de
regelaar in de minimumstand staat, wordt geen
nagalm aan het signaal toegevoegd. Hoe verder de
regelaar wordt opengedraaid, des te sterker de
nagalmsterkte. Het nagalmeffect is na de effectlus
geschakeld, d.w.z. dat het nagalmeffect pas wordt
toegevoegd aan het signaal dat naar de jack
RETURN (20) is gestuurd.
Met een voetschakelaar die op de jack REVERB/
BOOST (18) is aangesloten, kan het ingestelde na-
galmeffect worden in- en uitgeschakeld.
5.4 Stand-by-modus
Tijdens de speelpauzen schakelt u de versterker
met de schakelaar STANDBY (2) zo vaak mogelijk in
de stand-by-modus (stand "I"). De buizen worden
hierdoor gespaard en de levensduur ervan neemt
toe. In de stand-by-modus is de versterker gedempt,
maar buisverwarming blijft ingeschakeld, zodat de
versterker na het terugschakelen van de schakelaar
in de stand "0" onmiddellijk weer speelklaar is.
3) Los tres potenciómetros del ecualizador (11) per-
miten un ajuste del sonido para el canal OVER-
DRIVE CHANNEL independientemente de los
potenciómetros de ecualizador del canal NOR-
MAL CHANNEL.
4) Con el potenciómetro de volumen LEVEL (10)
ajustar el volumen deseado.
Con el potenciómetro VOLUME (4) el volu-
men para el canal OVERDRIVE CHANNEL y el
canal NORMAL CHANNEL pueden ser elevados
o atenuados juntamente mientras el volumen del
canal respectivo se ajusta con los potencióme-
tros LEVEL (8 y 10).
5.3 Añadiendo el efecto de reverberación
Es posible añadir el efecto de reverberación a los
dos canales. Ajustar la parte de
deseada con el potenciómetro REVERB (5). Si el
potenciómetro está en la posición mínima, ninguna
reverberación está añadida a la señal. Cuanto más
se sube el potenciómetro, mayor es la parte de
reverberación. El efecto de
conecta después del bucle de efecto, es decir el
efecto de reverberación se añade a la señal cuando
se alimenta en la toma RETURN (20).
El efecto de reverberación ajustado puede
conectarse y desconectarse vía un pedal conectado
a la toma REVERB/BOOST (18).
5.4 Modo standby (espera)
Durante las pausas de reproducción, si es posible,
siempre establecer el amplificador al modo standby
(posición "I") con la tecla STANDBY (2). Así, los
tubos están protegidos y su vida de funcionamiento
será más larga. En el modo standby, el amplificador
está en silencio, el calientamiento de tubo sigue en
funcionamiento, de manera que después de volver
la tecla a la posición "0", el amplificador está inme-
diatamente listo para trabajar de nuevo.
reverberación
reverberación se