MCS6, MCS12, MSC16
➤ Sluit een versterkte slang met een binnendiameter van 5/8
op de slangaansluiting aam en zet hem vast met de RVS slangklem-
men.
➤ De condensafvoerslang moet vanuit de eenheid omlaag worden ge-
leid en naar achteren naar een afvoerreservoir.
De slang moet zijn voorzien van een sifon.
INSTRUCTIE
I
Er kunnen afvoeraansluitingen worden gebruikt waarbij de slangen
een T-verbinding vormen. Er moet dan wel een minimale ruimte van
51 mm tot de bodem van de onderbak tot de T-verbinding zijn.
U zou moeten overwegen een sifon in de condensafvoerleiding(en) te
installeren. De sifon wordt gevuld met het normale afgevoerde con-
dens en voorkomt het binnendringen van koolmonoxide (CO) of ande-
re potentieel schadelijke dampen.
➤ U test de installatie door één liter water in de bak te gooien en te kijken
of het water goed wegstroomt.
8.3
Ventilator
Met een ventilator (afb. 4 1, pagina 4) kan de toevoerlucht horizontaal
en verticaal worden geblazen. Draai de ventilator zodanig dat de lucht zo
direct mogelijk naar het toevoerlucht-rooster stroomt.
8.3.1
MCS6
➤ Verwijder de draad die de ventilator verbindt met de onderbak en/of
een naastgelegen isolatie.
➤ Verwijder en bewaar de 7 schroeven (afb. 4 5, pagina 4) waarmee
de ventilatorplaat is bevestigd aan het verdamperhuis.
➤ Draai de ventilator 90° zodat de afvoer in verticale positie staat en
naar boven is gericht.
➤ Bevestig de ventilatorplaat weer met de 7 schroeven aan het verdam-
perhuis.
➤ Let erop dat de elektriciteitsdraad weer in de goede positie is geplaatst
zodat hij nergens blijft haken tijdens of na de installatie.
✓ De verticale draaiing is afgerond.
Installatie
(16 mm)
"
141