micro CD-100 Ontvlambare-gassendetector
Instellingen en werking
WAARSCHUWING
Hoge concentraties van ontvlambare gassen kunnen leiden tot
gevaarlijke situaties zoals ontploffingen, brand en verstikking en
kunnen ernstige lichamelijke letsels of de dood tot gevolg hebben.
Zorg dat u op de hoogte bent van de eigenschappen en risico's van
het gas waarmee u werkt en neem de juiste voorzorgsmaatregelen
om gevaarlijke omstandigheden te voorkomen.
Het inschakelen en kalibreren van de gasdetector dient altijd te ge-
beuren in een omgeving waarvan u weet dat ze vrij is van ontvlam-
bare gassen. Kalibreren in een omgeving die ontvlambare gassen
bevat, zal resulteren in een onnauwkeurige kalibrering en te lage
afgelezen waarden. Dat zou ertoe kunnen leiden dat ontvlambare
gassen niet worden gedetecteerd.
Stel de gasdetector in en gebruik hem volgens deze procedures om
het risico van brand, explosies en ernstige lichamelijke letsels als-
ook incorrecte metingen te verkleinen.
1.
Controleer of de werkplek voldoende veilig is, zoals aangegeven in
het hoofdstuk Algemene veiligheid.
2.
Bepaal de toepassing en vergewis u ervan dat u over de juiste ap-
paratuur beschikt. Zie het hoofdstuk Specificaties voor informatie
over gevoeligheid, gedetecteerde gassen en andere informatie.
3.
Vergewis u ervan dat alle apparatuur grondig werd gecontroleerd.
4.
Schakel de gasdetector in in een omgeving waarvan u weet dat ze
ontvlambare gassen bevat, door de AAN/UIT-toets in te drukken en
weer los te laten. Gedurende één seconde zal de gasdetector tril-
len, piepen, en het eerste rode niveaulampje gaat branden om aan
te geven dat het toestel AAN staat. De gasdetector start vervolgens
een ongeveer 50 seconden durende sensoropwarming en -kali-
brering, tijdens welke het eerste rode niveaulampje knippert.
56
Eenmaal de kalibrering voltooid, knipperen alle niveaulampjes
gedurende één seconde, en als het akoestische en het trilalarm
ingeschakeld zijn, zal het toestel bovendien piepen en trillen.
Vervolgens zal hetzij het lampje "hoge gevoeligheid" (geel) of het
lampje "lage gevoeligheid" (wit) branden. Wanneer de lampjes
"hoge gevoeligheid" (geel) en "lage gevoeligheid" (wit) gelijktijdig
branden, betekent dat dat de batterijen aan vervanging toe zijn.
Wanneer alle displaylampjes branden, betekent dat dat de sensor
het heeft begeven en het toestel moet worden nagekeken.
Als de gasdetector meer dan vijf minuten ingeschakeld wordt gela-
ten zonder activiteit, zal hij automatisch worden uitgeschakeld om
de batterijen te sparen.
5.
Het akoestische alarm en het trilalarm behouden de status die
ze hadden vóór het toestel werd uitgeschakeld en kunnen des-
gewenst worden in- of uitgeschakeld. Druk op de toets voor het
akoestisch alarm om het in en uit te schakelen. De gasdetector
piept één keer wanneer het akoestische alarm wordt in- en uitge-
schakeld. Druk op de toets voor het trilalarm om het in en uit te
schakelen. De gasdetector trilt twee keer bij het inschakelen van
het trilalarm en één keer bij het uitschakelen van het trilalarm.
6.
Betreed het te controleren gebied. Let goed op de gasniveaulamp-
jes (Tabel 1). Naarmate de gasconcentratie toeneemt, gaan er meer
rode niveaulampjes aan en stijgt de frequentie van de alarmpiep-
toon en van de alarmtrilling. Zie tabel 1 voor informatie over me-
thaanconcentraties en gasdetectorfeedback.