5.2 – BEVESTIGEN VAN DE AUTOMATISERING AAN DE WAND,
HET PLAFOND EN DE DEUR
Na assemblering van de geleiderail en de reductiemotor gaat u de automatise-
ring aan de wand, het plafond en de deur bevestigen waarbij u onderstaande
volgorde dient aan te houden.
01. Met behulp van trappen, stangen of dergelijke tilt u de reductiemotor van
de grond en plaatst hem in de hoogte en wel zo dat de beugels van de
geleiderail tegen het plafond en de wand boven de deur rusten (afb. 23).
BELANGRIJK – (afb. 23-a) lijn de geleiderail en de reductiemotor op de
verticale as van de deur uit en haaks daarop (hoek van 90°). N.B.– In geval
van kanteldeuren moet de geleiderail worden uitgelijnd in overeenstem-
ming met de kantelarm.
Controleer ook of de waarden A, B, C en E op afb. 3 en B en F op afb. 4
in acht zijn genomen
02. Controleer of de geleiderail volkomen horizontaal loopt en teken de 4
bevestigingspunten van de beugels af; boor ze uit en steek de plugen erin
(afb. 24).
03. Zet de automatisering met de voor het materiaal geschikte schroeven en
pluggen aan het plafond en aan de wand vast (afb. 25).
N.B.:
• Op basis van het type wand en het materiaal daarvan kan de beugel op
het uiteinde van de geleiderail met nagels of schroeven en pluggen wor-
den bevestigd.
• Besteed aandacht aan de keuze van de methode voor bevestiging van
de plafond- en wandbeugels, omdat:
– de beugel aan de kop van de geleiderail de belasting moet kunnen ver-
dragen die nodig is om de deur te openen en te sluiten;
– de plafondbeugels het gewicht van de reductiemotor moeten dragen.
In beide gevallen dient u rekening te houden met slijtage en vervormingen
die zich mettertijd kunnen voordoen.
04. Zaag met een zaagje het overtollige deel van de aan het plafond bevestig-
de beugels af (afb. 26).
05. (Bij gesloten deur) Trek aan de knop om de wagen los te haken en hem
zover te verschuiven dat de verankeringsbeugel komt te rusten op de
bovenrand van de sectionaaldeur of tot de aansluiting van de kantelarm
(kanteldeur). Lijn daarna de trekstang langs de loop van de geleiderail uit
en bevestig de beugel met nagels of schroeven, al naar gelang het materi-
aal van de deur, op de deur (afb. 27).
06. Draai de schroef van de mechanische eindstop iets los en open de deur
handmatig tot de deur compleet open is (afb. 28).
07. Verplaats de mechanische eindstop in de richting van de wagen en zet
hem daar tegenaan. Zet de mechanische eindstop vervolgens definitief
vast door de schroef helemaal vast te draaien (afb. 29).
N.B. – Bij normale werking zal de wagen enkele centimeters voor de
mechanische stop tot stilstand komen.
08. Blokkeer de wagen nu opnieuw en sluit de deur handmatig tot u een dui-
delijke klik hoort.
STAP 6
Nadat u alle inrichtingen die in de installatie zijn voorzien, hebt geïnstalleerd –
elk op de plaats zoals die in STAP 4 is voorzien – dient u alle inrichtingen als
volgt op de besturingseenheid aan te sluiten.
LET OP! – Een verkeerd uitgevoerde aansluiting kan schade of een
gevaarlijke situatie ten gevolge hebben; houd u daarom nauwgezet aan
de aangegeven aansluitingen.
01. Draai met een schroevendraaier de schroef van de dekplaat van de bestu-
ringseenheid los en haal die naar buiten weg (afb. 30), zodat u bij de klem-
metjes voor de elektrische aansluitingen op de besturingseenheid kunt
komen.
02. Breek met diezelfde schroevendraaier de openingen open die noodzakelijk
zijn voor de doorvoer van de elektriciteitskabels (afb. 31) die van de ver-
schillende in de installatie gemonteerde inrichtingen afkomstig zijn.
03. Sluit daarna via de klemmenstrip met vijf klemmetjes de elektriciteitskabels
van de verschillende inrichtingen op de besturingseenheid aan (afb. 32).
LET OP – Het stuk elektriciteitskabel dat de klemmetjes 3 en 5 ver-
bindt mag alleen worden verwijderd als er fotocellen worden geïn-
stalleerd.
Om deze aansluitingen correct uit te voeren dient u als volgt te werk te gaan.
• Voor het aansluiten van een stel fotocellen als veiligheidsinrichting
In de installatie kunnen één of meer stellen fotocellen geïnstalleerd worden die
een veiligheidsfunctie hebben. Als er verschillende stellen fotocellen worden
geïnstalleerd moeten deze onderling "serieel" geschakeld worden en moet de
ketting op de klemmetjes 3 en 5 van de besturingseenheid worden aangeslo-
ten. Sluit tenslotte de stroomtoevoer daarvoor op de klemmetjes 2 en 3 aan
(zie het voorbeeld op afb. 33 en 34).
Tijdens de sluitmanoeuvre heeft inwerkingtreding van deze fotocellen tot gevolg
dat de manoeuvre onderbroken wordt en dat er onmiddellijke terugloop plaats-
vindt.
• Voor het aansluiten van een knop van het type "NO" die gebruikt
wordt voor het aansturen van manoeuvres
In de installatie kan een knop van het type "NO" worden geïnstalleerd, dat wil
zeggen "normaal open" om de manoeuvre met de modus "Stap-voor-stap" te
bedienen (zie voor verdere details over deze modus STAP 9). Sluit deze knop
op de klemmetjes 3 en 4 van de besturingseenheid aan.
N.B. – Als er meerdere knoppen worden geïnstalleerd om de manoeuvres aan
te duren, dient u deze onderling "parallel" te schakelen, zoals dat te zien is op
het voorbeeld op afb. 35 en 36.
• Voor het aansluiten van veiligheidsinrichtingen anders dan foto-
cellen
Behalve de fotocellen kunnen er in de installatie ook andere veiligheidsinrichtin-
gen zijn geïnstalleerd met verschillende soorten contacten.
Dit zijn:
– inrichtingen met een contact dat "normaal open" is ("NO");
– inrichtingen met een contact dat "normaal dicht" is ("NC");
– inrichtingen met een constante weerstand van 8,2 KΩ.
Deze inrichtingen moeten worden aangesloten op de klemmetjes 1 en 2 van de
besturingseenheid; het is bovendien mogelijk ook meer dan een inrichting op
diezelfde klemmetjes aan te sluiten; u gaat hiervoor als volgt te werk:
A) – voor het onderling aansluiten van een aantal inrichtingen van het type "NO"
dient u een aansluitschema met "parallelschakeling" toe te passen zoals dat te
zien is op het voorbeeld van afb. 37.
B) – voor het onderling aansluiten van een aantal inrichtingen van het type "NC"
dient u een aansluitschema met "seriële schakeling" toe te passen zoals dat te
zien is op het voorbeeld van afb. 38.
C) – voor het onderling aansluiten van een aantal inrichtingen met constante
weerstand van 8,2 KΩ dient u een aansluitschema met "parallelschakeling"
toe te passen waarbij u de weerstand (8,2 KΩ) op de laatste inrichting plaatst,
zoals dat te zien is op het voorbeeld van afb. 39.
D) – voor het onderling aansluiten van een aantal inrichtingen met verschillende
soorten contacten ("NO", "NC" en constante weerstand van 8,2 KΩ), dient u
een gemengd aansluitschema toe te passen met "seriële schakeling" en "paral-
lelschakeling" zoals dat te zien is op het voorbeeld van afb. 40.
N.B. – Alleen de veiligheidsinrichtingen welke een uitgang met een con-
stante weerstand van 8,2 K Ω hebben, garanderen de veiligheidscategorie
3 tegen storingen volgens de norm EN 954-1.
Wanneer deze veiligheidsinrichtingen in werking treden heeft dit onderbreking
van de manoeuvre van dat moment ten gevolge alsook een korte terugloop.
• Stroomvoorziening van inrichtingen die in dit hoofdstuk niet zijn
genoemd
In de installatie kunnen nog andere inrichtingen worden aangesloten die hier
niet zijn genoemd, zoals bijvoorbeeld een universele relaisontvanger. Deze
inrichtingen moeten worden aangesloten op de klemmetjes 2 en 3 op de
besturingseenheid. Let op! – Op de klemmetjes 2 en 3 staat een spanning
van 24 Vcc en wordt een stroom van 100 mA geleverd. De som van de
door de verschillende op deze klemmetjes aangesloten inrichtingen mag
deze waarde niet overschrijden.
AANBEVELINGEN – Na afloop van deze werkzaamheden zet u alle kabels met
behulp van de daarvoor bestemde bandjes vast en zet u tenslotte de dekplaat
weer op de besturingseenheid.
AANSLUITING VAN DE STROOMVOORZIENING
STAP 7
AANBEVELINGEN!
– De voedingskabel van PVC die bij het product wordt meegeleverd,
is geschikt om binnenshuis te worden geïnstalleerd.
– De definitieve aansluiting van de automatisering op het elektrici-
teitsnet of de vervanging van de meegeleverde kabel mag uitslui-
tend door een bevoegde en ervaren elektricien worden verricht met
inachtneming van de veiligheidsregels zoals die in dat gebied van
kracht zijn en de aanwijzingen in het kader "Werkzaamheden die
aan een bevoegde technicus zijn voorbehouden".
Voor het uitvoeren van werkingstests en het programmeren van de automatise-
ring, zet u de besturingseenheid onder stroom door de stekker van de mee-
geleverde voedingskabel in een elektrisch stopcontact (afb. 41) te steken.
Als het stopcontact zich ver van de automatisering bevindt, kunt u in deze fase
een verlengsnoer gebruiken.
Nederlands – 5