Plaats de installatie best zo dicht mogelijk bij de te pompen vloeistof.
Laat het systeem enkel werken in een horizontaal vlak en wanneer het stabiel steunt op zijn rubber steunvoetjes.
In geval van een vaste installatie moet u een positie uitkiezen die toegang en visibiliteit garandeert naar het stuur- en
bedieningsbord (6-Afb.1).
In geval van een vaste installatie moet u voorzien in voldoende vrije ruimte voor het gewoon onderhoud van de
geïntegreerde filter (par. 9.2).
In geval van een vaste installatie raden wij aan een afsluiter te monteren zowel op de aanzuigzijde als op de perszijde.
Daarmee kan de lijn voor en achter het systeem correct worden afgesloten wanneer dit nodig is voor
onderhoudsinterventies en schoonmaak of gedurende periodes van buitendienststelling.
In geval van een vaste installatie raden wij aan een expansievat aan te sluiten op de persleiding, zodat het systeem
elastisch wordt en beschermd wordt tegen leidingslagen. Het volume van het expansievat is niet bindend (1 liter is
voldoende), de aanbevolen voorbelasting bedraagt 1bar lager dan het ingestelde setpoint.
Indien water moet worden gepompt waarin aanzienlijk veel vreemde lichamen aanwezig zijn en u het aantal
schoonmaakinterventies van de geïntegreerde filter wenst te verminderen, zorg dan voor installatie van een extra externe
filter aan de ingang van het systeem, geschikt om de onzuiverheden tegen te houden.
Door een filteraan te brengen op de aanzuiging nemen de hy-draulische prestaties van het systeem af in
verhouding tot het belastingverlies dat door het filterzelf wordt veroorzaakt (in het algemeen geldt dat hoe
groter het filtervermogen,des te sterker de daling van de prestaties.
2.1
Hydraulische aansluitingen
De installatie verzekert enkel de vermelde prestaties indien aan de ingang en uitgang leidingen worden gebruikt met een
diameter van minstens die van de openingen van het systeem (1").
Voor wat betreft de positie ten opzichte van het water dat gepompt moet wor-den, kan de installatie van het systeem
"boven waterniveau" of "onder water-niveau" worden genoemd. In het bijzonder wordt een installatie "boven wa-
terniveau" genoemd wanneer de pomp op een niveau boven dat van het te pompen water wordt geplaatst (bv. pomp aan
het oppervlak en water in de put); omgekeerd wordt een installatie "onder waterniveau" genoemd wanneer de pomp op
een niveau onder dat van het te pompen water wordt geplaatst (bv. hangende tank en pomp eronder).
Als de installatie van het type "boven waterniveau" is, moet de aanzuigleiding vanaf de waterbron naar de pomp
aflopendwor-den gemonteerd, om de vorming van zwanehalzen of sifons te vermijden. Plaats de aanzuigslang niet
boven pompniveau (om te voorkomen dat er zich luchtbellen in de aanzuigslang vor-men). De aanzuigslang moet aan
zijn ingang op minstens 30 cm onder het waterniveau aanzuigen, en moet over de hele lengte waterdicht zijn, tot aan de
ingang van de elektropomp. Voor diepte opzuiging boven de vier meter of met aanzienlijk horizontale trajecten,het is de
toepassing van een opzuigingsbuis aan te raden van grotere diameter dan diegene van de pomp opzuigingsmond.
Indien de aanzuigbuis vervaardigd is in rubber of in een flexibel materiaal, moet u steeds controleren dat dit versterkt is
en vacuumbestendig, om te vermijden dat deze zou vernauwen ten gevolge van de aanzuiging.
Vermijd bij installatie onder waterniveau zwanenhalzen en sifons in de aanzuigleidingen en controleer dat deze
hermetisch dicht zijn.
De aanzuig- en persleidingen moeten aangesloten worden op de installatie via de voorziene schroefdraad: 1 inch
buitendraad op draaikoppeling in technopolymeer.
Wanneer voor de hermetische dichting van de aansluiting hulpmateriaal (bv. teflon, jute,...) wordt gebruikt,
moet u opletten dat u niet overdrijft met de hoeveelheid materiaal in de dichting: onder invloed van een
correct spankoppel (bv. pijptang met lange arm), kan de overmaat aan materiaal zorgen voor een
abnormale belasting op de koppeling in technopolymeer en deze definitief beschadigen.
Draaikoppelingen zorgen voor een eenvoudigere installatie van het systeem.
2.2
Vulwerkzaamheden
Installatie boven en onder waterniveau
Installatie "boven het water" (par. 2.1): draai de vuldop (3-Afb.1) handmatig of met behulp van het bijgeleverd
gereedschap los en verwijder de vuldop; verwijder ook de ontluchtingsdop (5-Afb.1) met behulp van een
schroevendraaier of het bijgeleverd gereedschap; vul vervolgens de installatie met schoon water via de vulopening
(ongeveer 1 liter). Wanneer het water uit de ontluchtingsbuis loopt moet u de dop terug en met zorg vastdraaien,
nogmaals bijvullen via de vuldop en de vuldop volledig terug vastdraaien. Geadviseerd wordt de terugslagklep aan het
uiteinde van de aanzuigleiding te monteren (bodemklep), zodat ook deze helemaal kan worden gevuld bij de
vulwerkzaamheden. In dit geval is de hoeveelheid water die nodig is voor het vullen afhankelijk van de lengte van de
aanzuigleiding.
Installatie "onder waterniveau" (par. 2.1): als er tussen de watervoorraad en het systeem geen afsluitkleppen aanwezig
zijn (of als deze open zijn), wordt het systeem automatisch gevuld zodra de opgesloten lucht naar bu-iten kan. Nadat de
ontluchtingsdop (5-Afb.1) een beetje werd losgedraaid
worden gevuld. Volg deze handeling goed op en sluit de ontluchtingopening van zodra er water uitloopt (wij raden aan
hoe dan ook een afsluitventiel te installeren op de aanzuigleiding en deze te gebruiken tijdens de vulfase met open dop).
Als alternatief, indien de aanzuigleiding is afgesloten door een gesloten ventiel, kan de vulfase op een analoge wijze
worden uitgevoerd zoals beschreven voor de installatie boven waterniveau.
NEDERLANDS
(zodat de lucht kan ontsnappen), kan het systeem volledig
155