3.2 Hoofdscherm
De functie diepte
wordt aangeven met
DEPTH.
Druk op
om
in het hoofdscherm
de volgende functie
weer te geven.
De functie snelheid
wordt aangegeven
met SPEED.
Druk op
om
in het hoofdscherm
de volgende functie
weer te geven.
De functie trip log
wordt aangegeven
met TRIP.
Druk op
om
in het hoofdscherm
de volgende functie
weer te geven.
De functie log wordt
aangegeven
met
LOG.
Druk op
om
in het hoofdscherm
de volgende functie
weer te geven.
De functie tempera-
tuur wordt aangege-
ven met TEMP.
Druk op
om in
het hoofdscherm de
terug te keren bij de
functie diepte.
COMBI 4
3.3 Achtergrondverlichting
De achtergrondverlichting kent 7 stan-
den:
- Niveau 1
- Niveau 2
- Niveau
- Niveau 4
- Niveau 5
- Extern (remote)
- Uit
Bij
de
instelling
'extern'
(remote)
bepaalt de spanning op de verlichtings-
pen van de connector het niveau van de
achtergrondverlichting.
Zie '5. Aansluitingen' en '8 Opties' voor
de pengegevens.
3.4 Alarm bij ondiepte of diepte
Druk in het hoofd-
scherm op de knop
om het alarm
in of uit te schake-
len. Voordat u het
alarm
inschakelt,
moet u het alarm
eerst instellen.
Zie voor het instellen van het alarm '4.1.1
Alarm bij ondiepte of diepte (St.1 DEPTH
ALARM)'. Bij ingeschakeld alarm ver-
schijnt de alarmindicatie in het scherm.
Bij ingeschakeld alarm verschijnt de
alarmindicatie in het scherm.
NEDERLANDS
5
100609.01