11.
VERPLAATSINGS- EN OPSLAGINSTRUCTIES
11.1
Bewaar de oplader losgekoppeld en rechtopstaand. Het snoer geleidt nog steeds
elektriciteit totdat de stekker uit het stopcontact wordt gehaald.
11.2
Als de oplader in de werkplaats wordt verplaatst of naar een andere plaats wordt
gebracht, moet u ervoor zorgen dat de snoeren, connectors en oplader niet worden
beschadigd. Als dit niet gebeurt, kan lichamelijk letsel of materiële schade het gevolg zijn.
12.
SPECIFICATIES
Ingangsvermogen
Uitgangsvermogen
Gewicht
Bescherming omgekeerde polariteit
Bedrijfstemperatuur
13.
OPLOSSEN VAN PROBLEMEN
PROBLEEM
HET LAMPJE
AANGESLOTEN
brandt niet.
Lampje BEZIG MET
LADEN
knippert.
Het lampje VOLLEDIG
GELADEN
brandt,
maar de accu is niet
volledig geladen.
Alle lampjes branden
onregelmatig.
MOGELIJKE OORZAAK
De accu is niet goed
aangesloten.
De accuspanning is nul volt.
Lader is in de afbreekmodus.
De accu is gesulfateerd.
De accu is defect.
De spanning van de
oppervlaktelading is te hoog.
De accuspanning is zeer laag en
de lader neemt deze waar als as
6V, niet 12V.
Het is mogelijk dat er op een
knop is gedrukt terwijl de lader
op het stopcontact werd
aangesloten.
58
230V~50 Hz, 2,3A
6/12V
2A, 10A, 15A
1,28 kg
Ja
0°-40° C
OPLOSSING
Controleer of de aansluiting met
de accu goed is.
Schakel alles in de auto uit en
probeer opnieuw aan te sluiten.
Haal de stekker van de lader uit
het stopcontact en steek hem er
weer in.
Gebruik
(ontzwavelingsmodus) 8 uur lang.
Laat de accu nakijken.
Vervang de accu.
Haal de stekker van de lader uit
het stopcontact en steek hem er
weer in.
Trek de stekker van de lader
uit het stopcontact en steek
hem er weer in zonder het
bedieningspaneel aan te raken.