Voor de juiste stand van de gordel kan de hoogte van de rugleuning
regelmatig worden (Fig. 20).
Controleer altijd of de veiligheidsgordel gespannen is, door het
diagonale gedeelte omhoog te trekken en controleer altijd dat hij
niet verdraaid zit.
Controleer altijd of het teveel aan veiligheidsgordel door het
oprolsysteem wordt opgerold, door het diagonale gedeelte omhoog
te begeleiden.
Let op: om uw kind het beste te beschermen:
. Controleer of het kind goed vast in het stoeltje zit en of de gordels
goed over het lichaam gespannen zijn.
. Laat uw kind nooit zonder toezicht in het stoeltje of in de auto
laten.
. Wanneer u het stoeltje op de achterbank plaatst, de voorstoel zover
naar voren zetten dat de voeten van het kind de rugleuning van de
voorstoel niet kunnen raken (dit voorkomt ook mogelijk letsel bij een
ongeval).
. Kies altijd de veilige kant van de straat, bij het verkeer vandaan, als
u het kind in of uit de auto plaatst.
V. Eindcontroles
1 Controleer altijd of de hoogte van de gordels op de schouders
perfect is afgesteld.
2 Controleer dat beide Isofix koppelstukken goed zijn geplaatst en
vastgemaakt
3 Controleer dat de veiligheidsgordel van de auto goed om het
autostoeltje heen is geplaatst
4 Controleer dat de veiligheidsgordel van de auto niet verdraaid of
ergens beklemd zit .
5 Controleer dat de veiligheidsgordel van de auto goed gespannen is
en het autostoeltje stevig op de autozitting vastzit.
6 Controleer dat de gordels van het autostoeltje goed afgesteld en
gespannen zijn.
7 Controleer dat de gesp van de gordelgroep van het autostoeltje
62