Bediening
Bediening
Met het laser-afstandsmeetinstrument kunnen naast afstand ook oppervlak en volume worden
geregistreerd. Bovendien kunnen indirecte metingen uitgevoerd, meetwaarden opgeteld en
afgetrokken, meetwaarden opgeslagen, minimale en maximale waarden vastgesteld worden,
en het referentiepunt van de meting kan al naargelang omstandigheden worden veranderd.
Het is uitgerust met een libel (waterpas) voor de horizontale uitrichting en bezit een ¼ inch
schroefdraad voor de bevestiging van een statief, om een zo nauwkeurig mogelijke meting
over grotere afstanden (tot 60 m) mogelijk te maken.
In- / Uitschakelen
Om het instrument in te schakelen drukt u op de toets (G)
.
Na ca. één seconde geeft het display de operationaliteit om te meten
aan zoals in de afbeelding hiernaast.
Het knipperende symbool
wijst erop dat de doellaser is
ingeschakeld.
Na het inschakelen is de afstandsmeting automatisch geselecteerd.
Na ca. 30 seconden zonder meting wordt de doellaser automatisch uitgeschakeld om het
energieverbruik te verminderen.
Om het instrument uit te schakelen houdt u de toets (F)
ca. één seconde lang ingedrukt.
Na ca. drie minuten zonder meting wordt het instrument automatisch uitgeschakeld.
Referentiepunt
Al naargelang de vereiste meting kunnen drie verschillende aanslagpunten met de toets (C)
worden gekozen, die als referentiepunt worden gebruikt voor de gemeten afstand.
Voorkant:
Achterkant:
Aanslaghoek "Hoek":
Om vanuit een hoek te meten selecteert u het referentiepunt "Hoek" en klapt u de aanslaghoek
aan de achterkant van het instrument uit. Leg het instrument nu met de aanslaghoek aan in de
hoek om de afstand tot het gepeilde punt te meten.
Aanslaghoek
68
TV 610