Bediening
Meetprocedé
De aardingsweerstand wordt gemeten door constante-stroomconversie met een teststroomfrequentie van
ca. 800 Hz en een stroomsterkte van 3 mA.
De aardingsspanning wordt gemeten door middeling van de gelijkrichting.
Bediening
Gevaar
Leg bij het meten van de aardingsspanning geen hogere spanning dan AC 230 V op de
|
meetaansluiting.
Bij het meten van de aardingsweerstand treedt een spanning op van circa 50 V tussen
|
aansluitingen E en S of aansluitingen E en C. Bescherm uzelf tegen een elektrische schok.
Controleer voor gebruik van het meetinstrument de batterijlading. Wanneer na inschakelen van het meetinstrument
op het display verschijnt, dan moeten de batterijen worden vernieuwd (zie hoofdstuk 'Batterijen vervangen').
Meting van de aardingsspanning
Draai de draaikeuzeschakelaar op VE. Sluit de meetleidingen aan op de bussen E en S en verbind de andere
uiteinden van de meetleidingen met de spanningsbron. Wanneer er spanning voorhanden is, wordt deze op het
LC-display weergegeven.
Tweepolige meting van de aardingsweerstand
Bij deze methode worden in plaats van de hulpaardingspinnen voorhanden massapolen zoals in de grond liggend
metaal (waterleidingen etc.), de gemeenschappelijke aarding van de netstroomverzorging of bliksemafleiders van
hoge gebouwen als hulpaarding gebruikt.
(1) Testaansluitdiagram
(2) Meting van de aardingsspanning
Alvorens de aardingsweerstand te meten moet de hoogte van de evt. voorhanden aardingsspanning gecontroleerd
worden, aangezien spanningen boven de 10 V groteren fouten bij het meten van de aardingsweerstand kunnen
veroorzaken. Maak in dat geval het meetobject los van de voeding en wacht tot de aardingsspanning valt.
70
®
Testboy
TV 441