VERBINDING VAN APPARATEN
• Haal de knoppen op de voorkant van hetapparaat weg en
verwijder het bedieningspaneel.
• Plaats de apparaten naast elkaar en stel de bovenbladen op
dezelfde hoogte af.
• Verbind de apparaten met de schroeven .
10 DAMPAFVOERSYSTEEM
Maak de dampafvoer afhankelijk van het 'type' apparaat.Het
'type' staat vermeld op de typeplaat van het apparaat.
APPARATUUR TYPE 'A1'
• Plaats apparatuur van het type 'A1' onder een afzuigkap om
ervoor te zorgen dat rook en dampen die tijdens de voedsel-
bereiding ontstaan worden afgevoerd.
APPARATUUR TYPE 'B21'
• Plaats apparatuur van het type 'B21' onder een afzuigkap.
APPARATUUR TYPE 'B11'
• Monteer boven apparatuur van het type 'B11' een geschikt
rookkanaal, dat kan worden besteld bij de fabrikant van de
apparatuur. Volg de bij het rookkanaal geleverde montage-
instructies op.
• Verbind een buis met een diameter van 150/155 mm, be-
stand tegen een temperatuur van 300°C, met het rookkanaal.
• Leid deze naar buiten of naar een schoorsteen waarvan u
zeker weet dat hij goed functioneert. De buis mag niet langer
zijn dan 3 meter.
11 AANSLUITINGEN
De positie en de afmeting van de aansluitingen worden vermeld
in het installatieschema aan het begin van deze handleiding.
VERBINDING MET DE GASLEIDING
Controleer of het apparaat geschikt is voor het type gas waar-
mee het zal worden gevoed. Controleer wat er wordt aange-
geven op de labels op de verpakking en op het apparaat.Pas
het apparaat indien nodig aan het gebruikte type gas aan. Volg
de instructies in de paragraaf 'Aanpassing aan een ander type
gas' verderop in deze handleiding op.
Op top-apparaten is ook een aansluiting aan de achterkant be-
schikbaar. Schroef de aanwezige dop los en draai hem hele-
maal vast op de aansluiting aan de voorkant.
• Installeer bovenstrooms van het apparaat, op een gemakke-
lijk te bereiken plaats, een kraan om het gas snel te kunnen
afsluiten.
• Gebruik geen aansluitleidingen met een kleinere diameter
dan die van de gasaansluiting van het apparaat.
• Controleer na de aansluiting of er geen lekken zijn op de ver-
bindingspunten.
AANSLUITING OP HET ELEKTRICITEITSNET
Controleer of het apparaat geschikt is om te werken met de
spanning en de frequentie waarmee het zal worden gevoed.
Controleer dit aan de hand van de gegevens van het type-
plaatje van het apparaat.
6
Als het symbool
is gebruikt, betekent dit het volgende:
LET OP GEVAARLIJKE SPANNING.
• Installeer vóór het apparaat, op een gemakkelijk toeganke-
lijke plek, een meerpolige scheidingsschakelaar met een
geschikt vermogen die een volledige scheiding van het vo-
edingsnet garandeert, met een afstand tussen de contacten
die een complete loskoppeling mogelijk maakt in de condities
van de overspanningscategorie III, in overeenstemming met
de installatieregels. De maximaal toelaatbare lekstroom is
1mA/kW.
• Gebruik voor de aansluiting een rubberen flexibele kabel
met oliebestendige kabelmantel van het type H05RN-F of
H07RN-F. Zie voor de doorsnede van de kabel de tabel met
de technische gegevens.
• Sluit de voedingskabel aan op het klemmenbord, zoals aan-
gegeven in het schakelschema dat bij het apparaat geleverd
is.
• Zet de voedingskabel vast met de kabelklem.
• Bescherm de voedingskabel buiten het apparaat met een
buis van metaal of hard plastic.
• Als de voedingskabel beschadigd is, moet deze door de fa-
brikant of door een erkend technisch servicecentrum worden
vervangen of in elk geval door een persoon met een verge-
lijkbare kwalificatie, zodat elk risico wordt vermeden.
AARDING EN EQUIPOTENTIAALVERBINDING
Verbind elektrische apparaten met een deugdelijke aardingslei-
ding. Sluit de aardgeleider aan op de klem met het symbool
dat naast het ingangsklemmenbord van de lijn zit.
Verbind de metalen structuur van het elektrische apparaat met
een equipotentiaalverbinding. Sluit de geleider aan op de klem
met het symbool
die op de buitenkant van de bodem zit.
• Dit symbool duidt erop dat het apparaat moet worden opge-
nomen in een potentiaalvereffeningssysteem dat volgens de
voorschriften van de geldende normen is aangesloten.
AANSLUITING OP DE WATERLEIDING
Voed het apparaat met drinkwater.
• Installeer bovenstrooms van het apparaat, op een gemakke-
lijk te bereiken plaats, een mechanisch filter en een afslu-
itkraan.
• Tap eventuele ijzerdeeltjes af uit de aansluitleidingen alvo-
rens het filter en het apparaat te verbinden.
• Maak de niet verbonden aansluitpunten dicht met een goed
sluitende dop.
• Controleer na de aansluiting of er geen lekken zijn op de ver-
bindingspunten.
• Warmwateraansluiting: de watertemperatuur mag niet hoger
zijn dan 60°C.
• De voedingsdruk van het water moet tussen 150 kPa en 300
kPa liggen. Gebruik een drukverlager als de voedingsdruk
hoger is dan de aangegeven maximumdruk.
• Het apparaat is bedoeld om permanent op de waterleiding
te worden aangesloten en niet met een scheidbare verbin-
dingsset.
AANSLUITING OP DE WATERAFVOERPUNTEN
De afvoerleidingen moeten worden gerealiseerd met materia-
len die bestand zijn tegen een temperatuur van 100 °C. De
onderkant van het apparaat mag niet worden geraakt door de
damp die veroorzaakt wordt door de afvoer van heet water.
Zorg voor een putje met rooster in de vloer, met sifon, onder de