NL
Gebruiksinstructies - afb. 4
De klep is ontworpen voor gebruik in een droge omgeving in
combinatie met andere Nederman-producten om dampen,
rook of stof af te zuigen. Controleer of de klepmotor kan
aangeven of de klep open of gesloten is.
Automatische regeling van klep
(Alleen producten met sensor).
Bevestig de sensorklem aan de laskabel. Voordat u gaat
lassen moet u controleren of de sensorklem op zijn plaats
zit. De sensor sluit de klep automatisch na beëindiging van
het lassen met een vertragingstijd van ongeveer min (kan
worden ingesteld, zie afb. Vertragingstijd). De sensor rea-
geert op lasstroomsterktes van 8 tot 400 A. De sensor heeft
een LED (A), die aangeeft wanneer de sensor een signaal
heeft ontvangen.
Schema om storingen te verhelpen
WAARSCHUVING! Gevaar voor persoonlijk letsel. 0-20 / 220-240 V
De klep gaat niet
open.
De klep gaat niet
open.
De klep gaat niet
open.
De klep gaat niet vol-
ledig dicht. De klep
maakt geluid.
De klep gaat vanzelf
open (automatische
klep).
20
Motor Damper
1. Verkeerde kabel of aanslui-
ting.
2. Defecte zekering F.
3. Onjuiste voeding/stroom-
uitval.
De sensor werkt niet (automa-
tische klep).
De klepmotor werkt niet.
Vuil in de klepbehuizing en
op het klepblad.
De sensor geeft een signaal
als gevolg van storende
apparaten in de buurt, zoals
bijvoorbeeld een andere
lasapparaat of hoogspan-
ningsapparatuur.
Handmatige regeling van klep
De klep kan worden geopend of gesloten met schakelaar B
(zie afbeelding) of met de schakelaar op de afzuigkap.
WAARSCHUWING!
Gevaar voor persoonlijk letsel.
• Wanneer de klep is geïnstalleerd, moet u controleren of
er voldoende aanzuigvermogen in het leidingsysteem is
voordat u werkzaamheden gaat verrichten. Controleer de
draairichting van het rotorblad van de ventilator en de werk-
ing van de klep.
• De apparatuur mag niet gebruikt worden in een omgeving
met explosiegevaar.
1. Controleer of de kabels en kabelaansluitingen in
goede staat verkeren en of alle schroeven goed zijn
vastgedraaid.
2. Vervang zekering F in de bedieningskast.
3. Controleer juiste spanning: blok J6. Controleer met een
voltmeter of er stroom (24 V +- 0 %) op blok J7 staat.
• Controleer of de sensorkabel in goede conditie is.
• Controleer de sensoraansluiting op blok J4 en ga na of
alle schroeven goed zijn vastgedraaid.
• Controleer of de LED op de sensorklem tijdens het
lassen een signaal geeft.
• Controleer of de motorkabels in goede staat verkeren.
• Controleer met behulp van het bedradingschema
of alle kabeluiteinden correct zijn verbonden met het
motorblok en met blok J.
• Controleer of de schroeven goed zijn vast-gedraaid.
• Controleer met een voltmeter de stroomspanning
(24 V AC) op blok J.
• Verwijder de klepmotor (druk op knop A, zie afb. ).
• Draai het klepblad met een moersleutel een paar keer
achterwaarts en voorwaarts totdat het vuil verdwenen is.
• Draai het klepblad totdat deze is gesloten.
• Plaats de klepmotor terug en controleer of deze aan-
geeft dat de klep is gesloten.
Verwijder deze apparaten of scherm ze af.