d. De detectiezones instellen (locatie 21-28)
1. Geef de locatie in van de zone: 21 (zone 1), 22 (zone 2), 23 (3), 24 (4), 25 (5), 26 (6), 27 (7), 28 (zone 8).
2. Geef code 1 in: 'alarmmode':
0= enkel alarm: de zone kan slechts één keer alarm geven tot het systeem en dus de zone wordt gereset.
1= meerdere alarmen (standaard voor alle zones): de zone kan opnieuw alarm geven zolang ze op scherp staat.
3. Geef code 2 in: reactievertraging-mode:
0=
: er is geen vertraging, het alarm gaat onmiddellijk af (standaard zones 3, 4, 5, 6).
onmiddellijk
1= vertraging 1: er is een vertraging volgens de instelling van "entry delay timer 1" (standaard zones 1, 2).
2= vertraging 2: er is een vertraging volgens de instelling van "entry delay timer 2".
3= 24u direct: de zone zal ALTIJD alarm geven, of het systeem op scherp staat of niet (standaard zones 7, 8).
4. Geef code 3 in: responstijd: 0=25ms, 1=250ms, 3=500ms (standaard voor alle kanalen), 4=750ms.
5. Valideer de nieuwe configuratie met '#' – de vorige configuratie wordt gewist.
e. Instelling van de 'Exit Delay' (vertraging bij inschakelen) tijd/pieptoon (locatie 30)
1. Geef de locatie in: '30'.
2. Geef code 1 in: 'exit beep': het systeem piept gedurende de 'exit delay':
'0'= uitgeschakeld / '1'= ingeschakeld (standaard).
3. Geef de 'exit delay' in: 2-999 seconden (standaard= 60s)
4. Valideer de nieuwe instelling met '#'.
f. Instelling van de 'Entry Delay' (vertraging bij detectie) tijd/pieptoon (locatie 31-32)
1. Geef de locatie in: '31' (entry delay 1) of '32' (entry delay 2).
2. Geef code 1 in: 'entry beep': het systeem piept gedurende de 'entry delay':
'0'= uitgeschakeld / '1'= ingeschakeld (standaard).
3. Geef de 'entry delay' in: 2-999 seconden (standaard: entry delay 1 = 30s ; entry delay 2 = 60s)
4. Valideer de nieuwe instelling met '#'.
g. Instelling van de duur van de sirene (locatie 33)
1. Geef de locatie in: '33'.
2. Geef code 1 in: in- en uitschakelsignaal: het systeem zal de alarmuitgang (aansluiting 9) gebruiken om korte
signalen te geven wanneer het systeem wordt ingeschakeld (2 signalen) of uitgeschakeld (1 signaal): '0'=
uitgeschakeld (standaard) / '1'= ingeschakeld.
3. Geef the duur van de sirene in: 2-999 seconden (standaard: 300s)
4. Valideer de nieuwe instelling met '#'.
h. Instelling van 'Forced to Arm' of 'Arm Prohibited' (locatie 40)
1. Geef de locatie in: '40'.
2. Geef de code in:
0= FORCED TO ARM (standaard): een getriggerde zone zal geïsoleerd zijn na de 'exit delay', maar het systeem
zal op scherp staan. De geïsoleerde zones worden aangegeven door de zone LEDs.
LET OP: een geïsoleerde zone wordt niet beschermd!
1= ARM PROHIBITED: door een getriggerde zone wordt het systeem niet op scherp gesteld tot die zone gereset
of manueel geïsoleerd wordt. Na de 'exit delay' produceert het systeem 5 pieptonen om aan te geven dat het niet
op scherp staat. De zone LED(s) geeft/geven de getriggerde zone(s) aan. Zie "6.a. Controlepaneel" voor verdere
details over de 'arm prohibited' LED. Een getriggerde zone die manueel geïsoleerd is na 'arm prohibited' wordt
beschouwd als een geïsoleerde zone bij normale werking. Het systeem staat nu op scherp na de 'exit delay'.
3. Valideer de nieuwe instelling met '#'.
HAM982K_v2
19
VELLEMAN