Vullen van de pomp
De pomp moet vóór elk gebruik tot aan de
overloop met water worden gevuld zodat
hij meteen water zuigt in plaats van lucht.
Drooglopen kan tot ernstige schade leiden.
• Open de vuldop (2).
• Giet water in de opening totdat het pomplichaam
(12) vol is.
• Draai de vuldop (2) er weer op.
Eerste maal inschakelen van de pomp
• Open een van de kleppen waarvan het
uitlaatsysteem is voorzien (klep, spuitkop en
kraan).
• Steek de stekker in de contactdoos. De pomp
zal nu beginnen te lopen.
• Sluit de kleppen waarvan het uitlaatsysteem is
voorzien nadat het water eruit is gelopen
zonder luchtbellen in de leidingen mee te nemen.
De pomp zal automatisch tot stilstand komen
nadat de druk is gestegen en het reservoir is
bijgevuld. Het Waterreservoir is gereed om
gestart te worden.
U
P
ITZETTEN VAN DE
OMP
• Men hoeft alleen maar de stekker uit de
contactdoos te trekken.
O
R
NDERHOUD EN
EINIGING
Voordat men ook maar enige ingreep op de
pomp uitvoert (onderhoud en reiniging) moet
de stekker van de pomp uit de contactdoos zijn
getrokken.
Reiniging van de pomp
Spoel telkens de pomp met schoon water na het
pompen van water met chloor of andere
vloeistoffen die resten kunnen achterlaten.
Verstoppingen verhelpen
Elimineer als volgt eventuele verstoppingen:
• Haal de inlaatslang van de inlaatopening (1)
af.
• Sluit nu de uitlaatslang aan op de kraan en laat
water in de pomp lopen totdat hij niet meer
verstopt is.
• Voordat men de pomp weer echt laat lopen
moet men eerst controleren of deze vrij loopt
door enkele malen kortstondig de stekker in de
contactdoos te prikken. Zorg dat de pomp geen
lucht aanzuigt.
• Start het apparaat als volgt op.
30
Beveiliging tegen vorst
In geval van vorst moet het Waterreservoir volledig
worden geleegd (leidingen, pomp en reservoir).
• Laat de in- en uitlaatleidingen volledig leeglopen.
• Draai de loosdop (9) eraf en laat het water uit
de pomp lopen. Tegelijkertijd zal het water dat
zich in het reservoir bevindt door de lucht naar
buiten worden gedrukt.
• Draai de loosdop er weer op en berg het
Waterreservoir op een vorstvrije plaats op.
A
D
FSTELLING VAN DE
RUKREGELAAR
De opstart- en afschakeldruk van het
Waterreservoir kunnen met behulp van de
drukregelaar worden veranderd (zie de
"Technische Eigenschappen"). Deze waarden
kunnen zonodig op de drukregelaar (10) worden
veranderd, zie ook figuur C.
• Trek de stekker uit de contactdoos.
• Haal het beschermkapje van de drukregelaar af.
• Regel met een schroevendraaier de druk af op
de gewenste waarde.
A= inschakeldruk
B= afschakeldruk
– Druk neemt toe = +
– Druk neemt af = –
• Zet
het
beschermkapje
drukregelaar.
• Zet het toestel weer aan en controleer de
gewijzigde drukken.
Bij het afregelen van de uitlaatdruk op hoge
waarden moet men de maximale stuwdruk
in aanmerking nemen, zie de technische
eigenschappen.
C
I
ONTROLE VAN DE
NLAATDRUK VAN HET
M
EMBRAAN
• Trek de stekker uit de contactdoos.
• Open een van de kleppen waarvan het
uitlaatsysteem is voorzien en laat de pomp
helemaal leeg lopen.
• Controleer de ingangsdruk van het membraan
bij de klep (5). Deze moet ongeveer 1,5 bar
bedragen. Indien noodzakelijk moet men deze
corrigeren.
• Start het apparaat weer op zoals boven
beschreven.
NL
weer
op
de