Gebruiksaanwijzing
Tractiebatterijen met buisjesplaat PzS en PzB
Nominale waarden:
Nominale capaciteit C
5
Ontlaad eindspanning
Nominale ontlaadstroom
Nominale elektrolyt dichtheid*
Nominale batterij temperatuur
Nominale Elektrolytniveau
* wordt na 10 cycli bereikt
Gebruiksaanwijzing in acht nemen
en in de laadplaats duidelijk zicht-
baar ophangen.
Werken aan de batterij alleen na
instructie door geschoold perso-
neel.
Draag tijdens het werken aan een
batterij altijd een veiligheidsbril en
beschermende kleding.
De veiligheidsvoorschriften volgens
EN 50272, EN 50110-1 in acht
nemen.
Roken verboden. Open vuur, gloe-
iende voorwerpen of vonken in de
buurt van de batterij voorkomen
i.v.m. explosie gevaar.
Zuur in ogen of op de huid direct
met kraanwater afspoelen. Daarna
direct een arts raadplegen. Met
zuur verontreinigde kleding met
water uitwassen.
Explosie- en brandgevaar, kortslui-
ting vermijden.
Let op: Metalen delen van de bat-
terijcellen staan altijd onder span-
ning, leg daarom nooit gereed-
schappen of voorwerpen op een
batterij.
Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur.
Batterij nooit omkiepen.
Alleen daarvoor bestemde hef- en
transportinrichtingen
Hijsinrichting volgens VDI 3616.
Hefhaken mogen geen beschadiging
aan cellen, verbinders of kabels
veroorzaken.
Gevaarlijke elektrische spanning.
Bij niet in acht nemen van de gebruiks-
aanwijzing, bij reparatie met niet originele ver-
vangingsonderdelen, zelfgemachtigde ingre-
pen en toevoegingen aan het elektrolyt (ver-
meend verbeteringsmiddel) zal de garantie
komen te vervallen.
Voor de batterijen, die moeten voldoen aan de
eisen van richtlijn ATEX 94/9/CE moet men
de aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing die
betrekking hebben op de veiligheid in acht
nemen.
1. Ingebruikname gevulde en geladen bat-
terijen
Ingebruikname van een ongevulde batterij
zie afzonderlijke voorschriften.
16
zie type plaat
2,0 V x aantal cellen
C
/5 h
5
1,29 kg/l
30 °C
tot aangegeven niveau "max."
De batterij controleren op mechanische scha-
de, of deze is verbonden met de juiste verbin-
ders en volgens de juiste elektrische schake-
ling. Batterijstekker en laadkabel correct ver-
binden (+ aan +, - aan -). Anders kunnen zowel
de batterij als ook de lader beschadigd raken.
Draaimomenten voor poolbouten van de eind-
afleider en verbinder: 25 ± 1 Nm
Het elektrolyt niveau controleren.
Is dit onder de separatoren of de keerplaat,
dan bijvullen met gedemineraliseerd water tot
deze hoogte (DIN 43530-4).
De batterij opladen volgens punt 2.2.
2. In gebruikname
Voor het in gebruik stellen van tractiebatterijen
voor elektrische voertuigen geldt EN 50272-3
"Industriebatterijen voor elektrische voertui-
gen".
2.1 Ontladen
Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of
bedekt worden.
Openen of sluiten van elektrische verbindin-
gen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze
toestand gebeuren.
Om een optimale levensduur te bereiken moe-
ten gebruiksmatige ontladingen van meer dan
80 % van de nominale capaciteit worden ver-
meden (diepontlading).
Dit correspondeert met een minimale elektro-
lyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van
de ontlading. Ontladen batterijen moeten
direct worden herladen en mogen niet ontla-
den blijven staan. Dit geldt ook voor gedeelte-
gebruiken.
lijk ontladen batterijen.
2.2 Laden
Alle laders met karakteristiek, zoals beschre-
ven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen wor-
den gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte
type lader is een wisselende rimpelstroom toe-
gestaan in de laadstroom van de batterij.
Afwisselende stroom kan bijdragen aan een
verhoogde batterij temperatuur, dit kan de bat-
terijplaten schaden. Alleen toegekende laders
geschikt voor de capaciteit en type batterij
mogen worden gebruikt.
In de gassingsfase mag de stroomgrens vol-
gens EN 50272-3 niet overschreden worden.
Als de lader niet samen met de batterij wordt
aangekocht is het raadzaam deze te laten
testen door de batterij leverancier.
Open voor het laden de batterij deksel, of ver-
wijder deze. Bij de ventilatie moet in alle geval-
len de norm EN 50272-3 gerespecteerd wor-
den. De ventilerende doppen op de cellen
moeten gesloten blijven.
Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader
met de correcte polariteit (+ aan +, - aan -).
Schakel de lader aan als de batterijtempera-
tuur lager dan 45 °C en hoger dan 10 °C is.
Tijdens de lading zal de temperatuur met
10 °C stijgen. Een correcte lading kan alleen
met de juiste temperatuur plaatsvinden.
De lading is beëindigd als de elektrolyt-dicht-
heid en het batterijvoltage gedurende 2 uur
constant zijn.
Voor batterijen gebruikt in gevaarlijke zones
zie speciale instructies.
2.3 Vereffeningslading
Een vereffeningslading is nodig om de levens-
duur en capaciteit te garanderen, of na onvol-
ledige lading (IU karakteristiek). Een vereffe-
ningslading volgt na een normale lading. De
laadstroom mag niet hoger zijn dan 5 A/100
Ah van de nominale capaciteit.
Let op de temperatuur!
2.4 Temperatuur
Alle technische gegevens zijn gebaseerd op
een nominale temperatuur van 30 °C. Hogere
temperaturen kunnen de levensduur ernstig
bekorten. Lagere temperaturen reduceren de
beschikbare capaciteit. De absolute gren-
stemperatuur is 55 °C en deze is niet als
gebruikstemperatuur toegestaan.
2.5 Elektrolyt
De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt
is gerelateerd aan de nominale temperatuur
van 30 °C en het elektrolytniveau van een
volledig geladen batterij. Hogere tempera-
turen verlagen de dichtheid, lagere tempera-
turen verhogen dit. De temperatuur correctie-
factor is –0,0007 kg/l per °C. Het elektro-
lyt volgens zuiverheid voorschriften conform
DIN 43530-2.
3. Onderhoud
3.1 Dagelijks
De batterij na iedere lading direct herladen.
Na de lading kan de elektrolytstand worden
gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gede-
mineraliseerd water (zie 2.2). Het elektrolyt-
niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren
of keerplaat.
3.2 Wekelijks
Controleer de poolbouten of deze vast zitten.
Bij laden met IU karakteristiek regelmatig een
vereffeningslading toepassen (zie 2.3).
3.3 Maandelijks
Meet van alle cellen het voltage aan het einde
van de lading (met de lader ingeschakeld).
De elektrolyt-dichtheid na lading van alle cel-
len controleren (de lader uitgeschakeld). Waar-
schuw de servicedienst indien u duidelijke
verschillen meet ten opzichte van voorgaande
metingen.