Handmatige werking (Afb. A, E)
1. Sluit de snelkoppeling van de tuinslang (niet
inbegrepen) aan op de slangaansluiting (14).
2. Laat de pomp in de regenton zakken. Zet de re-
gentonpomp, indien nodig, vast op de regenton
met de bijgeleverde klem (9), zoals weergege-
ven op afbeelding E. Zet de schroeven handvast
op de regenton met een geschikte inbussleutel
(niet inbegrepen).
3. Bij laag waterpeil is het best om de pomp op
een stevig platform te zetten, om deze recht te
houden, als dit praktisch mogelijk is. Controleer
dat er geen belemmeringen zijn rond de inlaat-
openingen rond de grondplaat (4) van de pomp.
De inlaatopeningen moeten vrij zijn van modder
en vuil op de bodem van een ton.
4. Druk de aan/uit-schakelaar (3) naar de stand
"ON/1" om de pomp te starten. Als er geen wa-
ter meer verpompt kan worden, wordt de pomp
automatisch uitgeschakeld door de droogloop-
beveiliging.
5. Druk na gebruik de aan/uit-schakelaar (3) naar
de stand "OFF/0" om de pomp te stoppen.
6. Til de pomp opnieuw uit het water.
De hoogte van de pomp aanpassen (Afb. A)
U kunt de hoogte van de pomp aanpassen na het
losdraaien van de vergrendelknop op de bovenste
leiding (8). Verleng of verkort de uitschuifbare
bovenste leiding (8) tot de gewenste lengte en
zet de vergrendelknop van de bovenste leiding (8)
vast. Wikkel de kabel op en bind deze samen, zoals
weergegeven op afbeelding C.
Het verlengstuk verwijderen (Afb. A)
Het is ook mogelijk om het verlengstuk te verwijde-
ren. Schroef het verlengstuk (7) van de wateruitlaat
(6) en de bovenste leiding (8) en verwijder het
verlengstuk (7). Schroef de bovenste leiding (8) op
de wateruitlaat (6). Wikkel de kabel op en bind deze
samen, zoals weergegeven op afbeelding C.
Onderdompelbare diepte excl. verlengstuk 53-79
Onderdompelbare diepte incl. verlengstuk
Het waterdebiet aanpassen (Afb. A)
Het is mogelijk om het waterdebiet in te stellen
door middel van de regelknop (13):
• Naar links draaien, zal het waterdebiet verho-
gen.
WWW.VONROC.COM
• Naar rechts draaien, zal het waterdebiet verla-
gen.
Droogloopbeveiliging (Afb. A)
Als er geen water meer verpompt kan worden,
wordt de pomp automatisch uitgeschakeld door
de droogloopbeveiliging. Zet de aan/uit-schakelaar
(3) op de stand "Off/0". Dompel de pomp onder
in water. Start vervolgens de pomp opnieuw door
de aan/uit-schakelaar (3) op de stand "On/1" te
zetten.
Werking beëindigen
Laat de pomp na gebruik gedurende 2 - 3 minuten
draaien met schoon water zodat restwater en deel-
tjes die zich misschien in de pomp en de afvoer-
slang hebben verzameld, worden verwijderd.
5. ONDERHOUD
Voorafgaand aan het reinigen en het
onderhoud dient de machine te allen tijde
uitgeschakeld te worden en moet de
stekker uit het stopcontact worden
genomen.
Laat tijdens onderhoud of reiniging het
apparaat nooit op de turbine (waaier) rusten.
Maak de behuizing van de machine regelmatig
schoon met een zachte doek, bij voorkeur na ieder
gebruik. Verwijder hardnekkig vuil met een zachte
doek, vochtig gemaakt met een zeepoplossing. Ge-
bruik geen oplosmiddelen zoals benzine, alcohol,
ammoniak, enzovoorts. Chemicaliën zoals deze
kunnen de synthetische componenten beschadi-
gen.
Er zitten geen onderdelen in het apparaat waaraan
de gebruiker onderhoud kan uitvoeren. Als het
apparaat verstopt blijkt te zijn, koppel dan de voe-
ding los, trek dan de stekker uit het stopcontact en
controleer het apparaat op verstoppingen (zie 'het
filter reinigen' en 'verstoppingen').
75-100 cm
Het filter reinigen (A, F)
Reinig het filter (15) regelmatig en controleer het op
beschadigingen. Anders kan het filter mogelijk niet
goed functioneren.
NL
21