In de PGM-stand wordt het huidige muziekprogramma weergegeven.
In de middenstand wordt een gemengd signaal weergegeven.
20. HOOFDTELEFOONVOLUME
Draaien om het volume van de hoofdtelefoon aan te passen.
21. HOOFDTELEFOONAANSLUITING
6,3 mm aansluiting voor het aansluiten van een stereo hoofdtelefoon.
ACHTERPANEEL
1. AAN/UIT
Tuimelschakelaar om het apparaat aan/uit te zetten.
2. STROOMINGANG
Aansluiting voor het bijgeleverde netsnoer.
3. REC UITGANG
RCA stereo-uitgang voor opnamedoeleinden. Het
opnameniveau is onafhankelijk van de
uitgangsniveauregeling.
4. MASTER UITGANG
Hoofdkanaal XLR- en RCA stereo uitgangen voor het aansluiten van
een versterker of andere line level inputs. Gebruik de bijbehorende
schuifschakelaar om te schakelen tussen 0,75V en 1,5V.
5. LIJNINGANG
RCA stereo lijningang voor het aansluiten van apparaten met
lijnniveau-uitgang.
6. TRIM / GAIN
Afstelregelaars voor het bijstellen van de ingangsversterking van de
corresponderende kanalen.
7. PHONO/AUX INGANG
RCA stereo ingangsaansluitingen. Zet de keuzeschakelaar op de juiste ingang (PHONO of AUX).
8. GND
Aard-klemschroeven voor gebruik van draaitafel.
BEDIENING
INGANG
1. Zet alle Afstelregelaars voor het bijstellen van de ingangsversterking in de middelste stand met behulp van een geschikt
gereedschap zoals een schroevendraaier.
2. Zet alle equalizer/toonregelaars in de middelste stand.
3. Selecteer de gewenste ingang met behulp van de ingangskeuzeschakelaar.
4. Voed een audiosignaal via het aangesloten kanaal.
5. Verhoog het volume door de fader van het bijbehorende kanaal omhoog te schuiven tot ongeveer 2/3 van de maximale
uitvoer.
6. Kies één van de drie masterkanalen om het signaal naar te sturen.
7. Verhoog het volume van het masterkanaal tot ongeveer 2/3 van de maximale uitvoer.
Regel het niveau van het ingangskanaal met de bijbehorende gain/volumeregelaar. Zorg ervoor dat het gemiddelde niveau
rond de 0dB-markering schommelt. Als de rode LED's regelmatig oplichten, wordt het kanaal overbelast.
UITGANG
1. Gebruik de toewijzingsknoppen om de ingangskanalen toe te wijzen aan (een van) de drie masterkanalen.
2. Bij het mixen van verschillende audiobronnen naar één masterkanaal, past u de volumeverhouding van de audiobronnen
aan door de kanaalfaders of niveauregelaars van de corresponderende kanalen te verschuiven.
3. Houd de LED-niveau-indicatoren in de gaten en pas de masteruitgang aan door aan de mastervolumeregelaar te draaien.
Zorg er ook hier weer voor dat het gemiddelde niveau rond de 0dB-markering schommelt. Als de rode LED's regelmatig
oplichten, wordt het kanaal overbelast.
4. Gebruik de equalizerknoppen om de hoge, midden en lage frequenties aan te passen.
5. Het signaal dat naar de opname-uitgangen gaat, wordt niet beïnvloed door de masterregelaars.
MICROFOON
1. Zet een aangesloten microfoon aan door op de "on air" knop te drukken. Gebruik de toewijzingsschakelaars om het signaal
om te leiden naar een van de masterkanalen.
2. Om de hoorbaarheid van spraak te verbeteren terwijl er muziek wordt afgespeeld, druk je op de knop "talkover". Indien
geactiveerd, worden de volumeniveaus van kanalen 1-5 gedimd wanneer spraak wordt gedetecteerd. Gebruik de db- en
tijdregelaars om het volumeniveau en de reactietijd aan te passen. Druk nogmaals op de knop "talkover" om deze functie uit
te schakelen.
CUE
De cue-functie maakt het mogelijk kanaal 1-5 te monitoren via een hoofdtelefoon (prefader-luisteren), zelfs als de fader(s) van
het kanaal op de minimumwaarde staan.
1. Om vooraf te kunnen luisteren, drukt u op de "cue"-knop van het kanaal en draait u de cue/pgm-regelaar naar links ("cue").
Om het huidige muziekprogramma voor de uitgangsregelaars te monitoren, draait u de cue/pgm-regelaar naar rechts
("pgm") en selecteert u het gewenste masterkanaal door op rec select 1-3 te drukken.
2. Stel het gewenste niveau voor de hoofdtelefoon in door aan het volume van de hoofdtelefoon te draaien.
7