6. Nauwkeurigheid horizontale laserlijn controleren
6.1 Kies twee wanden die zich op een afstand van ca. 5 m van elkaar bevinden.
6.2 Plaats de laser op een statief midden (2,5 meter) tussen de wanden.
6.3 Schuif de vergrendelschakelaar in de stand "UNLOCK" (zie VERGRENDEL SCHAKELAAR).
6.4 Schakel de laserlijnen in en richt de laser vervolgens op punt a1 op wand A. Markeer deze positie.
6.5 Draai de laser 180 graden om en richt de laser op punt b1 op wand B. Markeer deze positie.
(Opmerking: De procedure heeft een "0"-lijn gecreëerd tussen a1 en b1).
6.6 Verplaats het statief zodat de laser zich op een afstand van 60 cm van wand A bevindt. Verlaag het statief ca.
2–3 cm en richt de laser op punt a2 en b2 en markeer de positie.
6.7 Meet het verschil in hoogte tussen a1 en a2 (a1–a2).
Doe hetzelfde voor b1 en b2 (b1–b2). Als het verschil tussen de twee resultaten (a1–a2) - (b1–b2) meer dan
2,4 mm bedraagt, dan is de nauwkeurigheid onvoldoende en moet de unit gekalibreerd worden.
NL
7. Nauwkeurigheid verticale laserlijn controleren
7.1 Zoek een wand met een hoogte van 3 m en plaats de laser op een afstand van 3 m van de wand.
7.2 Schuif de vergrendelschakelaar in de stand "UNLOCK" (zie VERGRENDEL SCHAKELAAR).
7.3 Schakel de laserlijnen in en markeer punt A op de wand.
De afstand van punt A tot de grond moet 3 m bedragen.
7.4 Hang een schietlood van punt A tot de grond en markeer vervolgens punt B op de grond.
44