AANWIJZINGEN VOOR DE INSTALLATEUR
De fabrikant van het apparaat kan niet verantwoordelijk
worden geacht voor eventuele schade die veroorzaakt
wordt door het niet naleven van de hieronder vermelde
verplichtingen.
•
Lees deze handleiding aandachtig door. Hierin vindt u
belangrijke informatie over de veiligheid bij de installatie,
het gebruik en het onderhoud van het apparaat.
•
De installatie, aanpassing aan een ander gastype en het
onderhoud van het apparaat moeten worden uitgevoerd
door gekwalificeerd personeel dat hiertoe geautoriseerd
is door de fabrikant, in overeenstemming met de
geldende veiligheidsvoorschriften en de instructies in
deze handleiding.
•
Stel het model van het apparaat vast. Het model staat
aangegeven op de verpakking en op het typeplaatje van
het apparaat.
•
Installeer het apparaat alleen in vertrekken met
voldoende ventilatie.
•
Dek de luchtinlaat- en uitlaatopeningen van het apparaat
niet af.
•
Maak de onderdelen van het apparaat niet onklaar.
6. TOEPASSELIJKE NORMEN EN WETTEN
Installeer het apparaat overeenkomstig de geldende
veiligheidsnormen.
Installeer het apparaat overeenkomstig de geldende
voorschriften.
7. VERPLAATSEN
De waarschuwingsmarkeringen op de verpakking geven de
voorschriften aan die in acht moeten worden genomen om
te garanderen dat het apparaat tijdens de verplaatsing niet
beschadigd wordt.Het apparaat mag uitsluitendmet geschikte
middelen worden verplaatst. Bij gebruik van hefsystemen,
zoals vorkheftrucks en dergelijke toestellen, moet worden
gecontroleerd of het apparaat een stabiel evenwicht heeft.
8. UITPAKKEN
Controleer de conditie van de verpakking. Als deze zichtbaar
beschadigd is, moet de expediteur worden gevraagd om een
inspectie van de goederen.
•
Verwijder de verpakking.
•
Verwijder de beschermfolie van de binnen- en
buitenpanelen. Eventuele lijm die hierop achterblijft kunt
u verwijderen met een geschikt oplosmiddel.
9. PLAATSING
•
De totale afmetingen van het apparaat en de
positie van de aansluitingen worden gegeven in het
installatieschema aan het begin van deze handleiding.
•
Het apparaat kan afzonderlijk of in combinatie met
andere apparaten uit de dezelfde productenreeks
worden geïnstalleerd.
•
Het apparaat is niet geschikt voor inbouw.
•
Plaats het apparaat op een afstand van minstens 10 cm
tot aangrenzende wanden. Deze afstand mag kleiner zijn
als de wanden niet brandbaar zijn of een hitte-isolatie
hebben.
MONTAGE VAN HET APPARAAT OP DE BASIS
Volg de instructies die worden gegeven bij het gebruikte type
ondersteuning.
Instructies voor de installatie
VERBINDING VAN APPARATEN
•
Plaats de apparaten naast elkaar en stel de bovenbladen
op dezelfde hoogte af.
•
Verbind de apparaten met speciale naadafdekkingen die
op aanvraag worden geleverd.
11. AANSLUITINGEN
De positie en de afmeting van de aansluitingen worden
vermeld in het installatieschema aan het begin van deze
handleiding.
AANSLUITING OP HET ELEKTRICITEITSNET
Controleer of het apparaat geschikt is om te werken met de
spanning en de frequentie waarmee het zal worden gevoed.
Controleer dit aan de hand van de gegevens van het
typeplaatje van het apparaat.
Als het symbool
is gebruikt, betekent dit het volgende:
LET OP GEVAARLIJKE SPANNING.
•
Installeer vóór het apparaat, op een gemakkelijk
toegankelijke plek, een meerpolige scheidingsschakelaar
met een geschikt vermogen die een volledige scheiding
van het voedingsnet garandeert, met een afstand tussen
de contacten die een complete loskoppeling mogelijk
maakt in de condities van de overspanningscategorie
III, in overeenstemming met de installatieregels. De
maximaal toelaatbare lekstroom is 1mA/kW.
•
Gebruik voor de aansluiting een rubberen flexibele kabel
met oliebestendige kabelmantel van het type H05RN-F
of H07RN-F. Zie voor de doorsnede van de kabel de
tabel met de technische gegevens.
•
Sluit de voedingskabel aan op het klemmenbord, zoals
aangegeven in het schakelschema dat bij het apparaat
geleverd is.
•
Zet de voedingskabel vast met de kabelklem.
•
Bescherm de voedingskabel buiten het apparaat met
een buis van metaal of hard plastic.
•
Als de voedingskabel beschadigd is, moet deze door de
fabrikant of door een erkend technisch servicecentrum
worden vervangen of in elk geval door een persoon
met een vergelijkbare kwalificatie, zodat elk risico wordt
vermeden.
AARDING EN EQUIPOTENTIAALVERBINDING
Verbind elektrische apparaten met een deugdelijke
aardingsleiding.
Sluit de aardgeleider aan op de klem met het symbool
dat naast het ingangsklemmenbord van de lijn zit.
Verbind de metalen structuur van het elektrische apparaat
meteen equipotentiaalverbinding. Sluit de geleider aan op de
klem
met het symbool
die op de buitenkant van de bodem zit.
Dit symbool duidt erop dat het apparaat moet worden
opgenomen in een potentiaalvereffeningssysteem dat
volgens de voorschriften van de geldende normen is
aangesloten
13. INBEDRIJFSTELLING
Zie het hoofdstuk 'INSTRUCTIES VOOR HET
ONDERHOUD'.
59