NL
Veiligheidsbescherming
I. BMS-bescherming
1. Ondersteunde beveiliging:
Bescherming tegen overontlading, celbescherming, kortsluitbeveiliging, overbelastingsbeveiliging,
bescherming tegen lage temperaturen, bescherming tegen hoge temperaturen, overspanningsbeveiliging
en overstroombeveiliging.
2. Maatregelen om de beveiliging op te heffen:
① Beveiliging tegen overontlading, celbeveiliging, kortsluitbeveiliging, overbelastingsbeveiliging,
overspanningsbeveiliging en overstroombeveiliging - de beveiliging kan worden opgeheven door het
apparaat na verwijdering langer dan 1 minuut inactief te laten.
② Bescherming tegen lage temperaturen, bescherming tegen hoge temperaturen - de beveiliging kan
worden opgeheven door het apparaat te verwijderen en de batterij binnen het werktemperatuurbereik
te plaatsen (ontlaadtemperatuur tussen -10℃ en 55℃, oplaadtemperatuur tussen 0℃ en 40℃).
II. Poortbescherming
1. Ondersteunde beveiliging:
Overspanningsbeveiliging, overstroombeveiliging, beperkt opladen/ontladen bij afwijkingen.
2. Maatregelen om de beveiliging op te heffen:
De beveiliging kan worden opgeheven door het apparaat na verwijdering langer dan 1 minuut inactief te laten.
Toewijzing poortvermogen
Intelligente dynamische toewijzing wordt toegepast om het door alle poorten verbruikte ontlaadvermogen in
realtime te berekenen en om het resterende beschikbare ontlaadvermogen te bepalen. Als het resterende
vermogen ≥ Nominaal vermogen van de poort is, is ontladen toegestaan; anders wordt het ontladen voor de
resterende poorten beperkt om plotselinge beëindiging van het ontladen te voorkomen, wat het apparaat kan
beschadigen. Zodra de belasting uit een poort is verwijderd, wordt het toegewezen vermogen opnieuw
verdeeld. Het totale uitgangsvermogen van alle interfaces mag niet groter zijn dan 155 W.