OPGELET
• Als het contactslot van uw auto geen ACC-stand heeft, sluit
u de ontstekingsdraad aan op een voedingsbron die met de
contactsleutel kan worden in- en uitgeschakeld. Als u de
ontstekingsdraad aansluit op een voedingsbron met een constante
spanningsbron, zoals bij accukabels, raakt de accu mogelijk
uitgeput.
• Als de zekering is doorgebrand, controleert u eerst of de kabels
elkaar niet raken en zo een kortsluiting veroorzaken en vervangt
u vervolgens de oude zekering door een nieuwe met dezelfde
stroomsterkte.
• Isoleer niet-aangesloten kabels met isolatieband of ander
geschikt materiaal. Voorkom kortsluiting door de kapjes op de
uiteinden van de niet-aangesloten kabels of aansluitingen niet te
verwijderen.
• Controleer na het installeren van het toestel of de remlichten,
richtingaanwijzers, ruitenwissers enz. van de auto juist
functioneren.
• Installeer de camera zodanig dat het zicht door de achterruit niet
wordt belemmerd.
• Installeer de camera zodanig dat deze niet aan de zijkant van de
auto uitsteekt.
• Installeer de camera niet als het regent of mistig is.
• Als de luchtvochtigheid hoog is, droogt u het oppervlak af waarop
de camera moet worden bevestigd, voordat u tot installatie
overgaat.
• Vocht op het bevestigingsoppervlak vermindert de kleefkracht,
waardoor de camera kan losschieten.
• Bevestig de camerabeugel niet op onderdelen van de carrosserie
die zijn behandeld met fl uorkoolstofhars of op glas.
• Dit kan tot gevolg hebben dat de achteruitrijcamera er af valt.
- Giet geen water over de camera.
- Stel de camera niet bloot aan regen.
- Ga niet onnodig ruw om met de camera.
- Maak de camera grondig schoon bij gebruik van tape om het
apparaat vast te zetten.
• Raadpleeg de instructiehandleiding voor nadere details over het
aansluiten van andere camera's en voer vervolgens de aansluiting
op correcte wijze uit.
• Bevestig de draden met kabelklemmen of kleefband. Bescherm
de bedrading door er kleefband omheen te wikkelen op plaatsen
waar de bedrading metalen onderdelen raakt.
• Leid alle draden zodanig dat zij geen bewegende delen, zoals de
versnellingspook, handrem of stoelrails, kunnen raken en zet ze
vast.
• Leid de draden niet langs plekken die heet worden, zoals onder
de verwarmingsuitlaat. Als de isolatie van de bedrading smelt
of beschadigd raakt, bestaat er het gevaar dat de bedrading
kortsluiting maakt tegen het chassis.
• Zorg er bij het vervangen van de zekering voor dat u alleen
zekeringen gebruikt met de waarde die staat aangegeven op de
zekeringhouder.
• U kunt de hoeveelheid ruis tot een minimum beperken door de
kabel voor de televisieantenne, de kabel voor de radioantenne en
de RCA-kabel zo ver mogelijk uit elkaar te plaatsen.
• Bouw de voedingseenheid niet in op plaatsen waar het kan
worden blootgesteld aan hoge temperaturen of vochtigheid, zoals:
- Plekken in de buurt van een verwarmingstoestel, ventilator of
airconditioning.
- Plekken die blootstaan aan direct zonlicht, zoals de bovenkant van
het dashboard of de afdekplaat van de achterbak.
- Plekken waar regendruppels terecht kunnen komen, bijvoorbeeld
dicht bij de portieren.
• Leg de snoeren dusdanig aan dat gebieden met hoge
temperaturen worden vermeden. Gebruik ribbelbuizen voor
bedrading in de motorruimte. Wanneer een draad contact maakt
met een heet gedeelte van de auto, kan de mantel smelten en
kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot een brand of gevaar
van elektrische schokken.
Accessoires
Camera (met camerabeugel) ..........1
Voedingskabel..........1
CMOS-310
Waterdichte behuizing..........1
Klemschroef camerabeugel..........1
CMOS-310 uitsluitend
Schakeleenheid..........1
Dubbelzijdig plakband ..........1
CMOS-210
45
|
CMOS-310/CMOS-210