FireClass FC501 Guía Rápida De Instalación página 49

■
Toevoegen van tekst en zone informatie zon-
der software
Vanaf de HOOFDPAGINA van de Gebruikersinterface:
Druk op 1 -PROGRAMMEREN.
1.
Het paneel vraagt de installateur om een wacht-
2.
woord; de
standaard
00000: elk cijfer wordt verborgen met een * (ster-
retje).
Druk op de ENTER-toets.
3.
Selecteer optie 2 - APPARAAT.Gebruik de
4.
pijltoetsen RECHTS en LINKS om de lus te se-
lecteren en druk op de ENTER-toets.
Gebruik de pijltoetsen RECHTS en LINKS om het
5.
apparaat te selecteren en druk op de ENTER
toets; het bedieningspaneel vraagt of u het andere
apparaat wilt verwijderen.
Gebruik de pijltoetsen RECHTS en LINKS om
6.
NEE te selecteren en druk op de ENTER-toets.
Gebruik het alfanumerieke toetsenpaneel om de
7.
gewenste tekst in het daarvoor bestemde veld in
te voeren; de pijltoets OMHOOG verandert de
tekst in hoofdletters en de pijltoets OMLAAG ve-
randert de tekst in kleine letters, 0 is spatie.
Wanneer u de tekst hebt toegevoegd, drukt u op
8.
ENTER; druk nogmaals op ENTER als u de BE-
DRIJFSMODUS niet wilt wijzigen, totdat het zo-
nenummer gemarkeerd is.
Gebruik het alfanumerieke toetsenpaneel om het
9.
gewenste zonenummer in te voeren en druk op de
ENTER-toets om dit te bevestigen.
Indien de wijziging van de apparaatbasis niet ver-
10.
eist is drukt u dan op de ENTER-toets. Het be-
dieningspaneel zal worden gereset.
Herhaal het proces voor alle adressen die u wilt
11.
wijzigen.
■
Testen van de apparaten en de bewaking
Controleer op het bedieningspaneel dat ieder appa-
raat correct wordt geactiveerd (bijvoorbeeld: test
brandmelders door de activeringstoets in te voeren,
test rookmelders met een rookspuitbus). Om aan te
tonen dat elk afzonderlijk apparaat de juiste melding
terug rapporteert, kunt u gebruik maken van een
eenmans onderzoekinstelling of een rechtstreekse
test uitvoeren.

Als de procedure auto-adresseren is gebruikt, dan
zijn sommige apparaten reeds geverifieerd.
NEDERLANDS
installateurpincode is
Snelle installatiegids
Test de alarmgevers (lokaal en lus) Druk op de
toets Ontruimen op het bedieningspaneel (deze
zendt een alarm uit). Controleer dan of de alarmgever
werkt. Na de test drukt u op de toets STIL/START
ALARMGEVER OPNIEUW
RESET-toets (afhankelijk van de uitgevoerde pro-
grammering). Let op de mogelijke overlast die door de
alarmen wordt veroorzaakt en neem alle nodige
maatregelen.
Test de bewaking van het open circuit Ontkoppel
alle EOL-weerstanden of geassocieerde circuits in het
systeem. Zorg er dan voor dat het bedieningspaneel
de juiste storingen meldt. Herstel nadien het systeem
naar normaal.
Test de bewaking van kortsluitingen Vervang alle
EOL-weerstanden of geassocieerde circuits in het
systeem met een kortsluiting. Zorg er dan voor dat het
bedieningspaneel de juiste storingen meldt. Herstel
nadien het systeem naar normaal.
■
Procedure looptest
Vanaf de HOOFDPAGINA van de Gebruikersinterface:
Druk op 1 -PROGRAMMEREN.
1.
Het paneel vraagt de installateur om een wacht-
2.
woord; de
standaard
00000: elk cijfer wordt verborgen met een
*(sterretje). Druk vervolgens op de ENTER-toets.
Selecteer de optie 3 – SOFTWAREZONE.
3.
Voer de nummerzone in en druk op de ENTER-
4.
toets.
Gebruik de pijltoetsen RECHTS en LINKS om het
5.
volgende te selecteren:
 UIT, voert de procedure niet uit;
 ALLES, alle aan de zones toegewezen apparaten
in LOOPTEST-modus, genereren GEEN alarm
wanneer ze geactiveerd worden, maar bereiken
wel de TEST-status;
 DET, alleen aan de zones toegewezen detectors
in LOOPTEST-modus, genereren GEEN alarm
wanneer ze geactiveerd worden, maar bereiken
wel de TEST-status;
 alleen aan
CP,
brandmelders in LOOPTEST-modus, genereren
GEEN alarm wanneer ze geactiveerd worden,
maar bereiken wel de TEST-status.
Druk op de ENTER-toets;
6.
De aanwezigheid van een zone in LOOPTEST-modus
wordt aangegeven door de gele TEST LED
de Gebruikersinterface. Meer dan één zone kan te-
gelijkertijd in de LOOPTEST-modus gezet worden.
, en vervolgens op de
installateurpincode
de zones toegewezen
is
op
49