5 Gebruik van de rugspuit / 6 Onderhoud, reinigen en opbergen
Pompen en sproeien:
Beweeg de pomphendel snel, zodat de pomp zuigt.
Hou de sproeilans aan het handventiel in de hand.
Bedien het handventiel om te spuiten (a).
Het spuiten wordt onderbroken door het los te
laten.
Om ongewenst sproeien te voorkomen, kan het
handventiel in ruststand worden geblokkeerd met
de rode klem.
Daartoe spreidt u de bedieningshefboom lichtjes
zijwaarts (a) en zet u de klem vast (b).
De sproeilans kan in het handventiel – na het
losdraaien van de dopmoer (Fig. 2, e) – worden
gedraaid. Dit is nuttig bij het bespuiten van de
onderkant van bladeren.
Als het sproeimiddel niet correct wordt gesproeid
kunnen sproeidop of filterinzetstuk verontreinigd of
beschadigd raken. Sproeidop en filterinzetstuk
moeten evt. worden gereinigd of vervangen.
Reiniging: Zie paragraaf 6.6
Sproeidop en filterinzetstuk vervangen:
Zie paragraaf 6.3
5.2 Rest van sproeimiddel /
sproeien beëindigen
Zodra er tijdens het sproeien met de rugspuit ook
lucht uit de sproeidop komt (er ontstaat een nevel-
sliert), dient u de sproeien onmiddellijk beëindigen.
In de sproeimiddelreservoir zit dan nog minder dan
200 ml sproeimiddel.
Als u geen sproeimiddel wenst toe te voegen en
wenst te stoppen met sproeien, dient u deze
resterende sproeimiddel te verdunnen met één liter
zuiver water en op het te behandelen oppervlak te
spuiten.
Op het einde van het werk maak het apparaat
overeenkomstig paragraaf 6.6 klaar om het op te
NEDERLANDS 10
bergen; reinig het gezicht en de handen grondig
met zeep en zuiver water, doe de werkkledij uit en
was ze regelmatig.
6 Onderhoud, reinigen en opbergen
6.1 Testwerking
Minstens aan het begin van elk sproeiseizoen en
bij frequent gebruik minstens maandelijks moet
aan de hand van het proefdraaien met zuiver water
het volgende worden gecontroleerd:
x
dichtheid van alle onderdelen van het apparaat
bij maximaal toegelaten druk bij een geopend en
een gesloten handventiel
x
goede werking van alle functies
(handventiel, pomphendel)
x
doseer- en verspreidingsnauwkeurigheid van
alle gebruikte sproeidoppen bepalen door het
meten van de afgiftehoeveelheidl in overeen-
stemming met paragraaf 6.2
Bij onregelmatigheden, duidelijke schade, lekken
of als de goede werking beperkt is, mag u niet
beginnen werken, maar dient u het apparaat
onmiddellijk te laten controleren in een werkplaats.
6.2 Controle van de sproeidoppen en het
filterinzetstuk
Vul het apparaat tot aan het maximum-merkteken
met zuiver water, neem het apparaat in gebruik en
sproei gedurende precies één minuut met 2 bar
arbeidsdruk.
Meet daarna hoeveel zuiver water u dient toe te
voegen om weer bij te vullen tot aan het maximum-
merkteken. Deze meetwaarde is de afgiftehoeveel-
heid van het apparaat in l/min bij de gekozen
werkdruk. Deze waarde mag niet meer dan 10 %
afwijken van de in hoofdstuk 12 vermelde waarde.
Als de gemeten waarde te klein is, kan dit te wijten
zijn aan afzettingen in de sproeidop en/of in het
filterinzetstuk.
Reinig de onderdelen en herhaal de controle.
Als de gemeten waarde te groot is, kan de sproei-
dop versleten of beschadigd zijn.
Ga tijdens het controleren van de sproeidoppen
ook na of de sproeidop nog een gelijkmatige
sproeiwaaier produceert.
Als de afgiftehoeveelheid ook na reiniging van de
sproeidop en het filterinzetstuk te klein is of als de
sproeidop of het filterinzetstuk versleten of bescha-
digd zijn, moeten sproeidop en/of filterinzetstuk
door orignele SOLO-vervangonderdelen worden
vervangen.
Sproeidop en filterinzetstuk vervangen:
Zie paragraaf 6.3