NL
NL
1. Veiligheidsaanwijzingen
1.1 Algemene veiligheidsaanwijzingen
○ De exploitant moet ervoor zorgen, dat de
handleiding door alle personen die met
werkzaamheden aan het product worden
belast of die op deze personen toezien
of ze instrueren, is gelezen. Voorts moet
door de exploitant worden verzekerd dat
de inhoud van de handleiding door het
personeel geheel wordt begrepen. Het
is niet toegestaan, het product vóór het
lezen van de handleiding in bedrijf te ne-
men of te bedienen.
○ Deze handleiding moet voor latere in-
spectie worden bewaard.
○ De beschreven producten werden vol-
gens de actuele stand van de techniek
vervaardigd. Niettemin kunnen bij onei-
genlijk gebruik gevaren ontstaan, die per-
soonlijke en materiële schade tot gevolg
kunnen hebben.
○ Storingen die de veiligheid kunnen beïnv-
loeden, moeten direct worden verholpen.
Ter aanvulling op deze handleiding moe-
ten de wettelijke en algemeen geldige re-
gelingen ter voorkoming van ongevallen
en voor de bescherming van het milieu in
acht worden genomen.
8
1.2 Algemeen gedrag tijdens de omgang
met het product
○ Het product mag alleen in bewustzijn
van alle gevaren en in technisch perfecte
toestand en volgens de aanwijzingen in
deze handleiding worden gebruikt.
○ U moet zich met de functies en de werk-
wijze van het product vertrouwd maken.
Aangegeven montage- en bedienings-
stappen en de volgorde ervan moeten
worden aangehouden.
○ Bij onduidelijkheden m.b.t. de toestand
of de juiste montage/bediening, moeten
deze punten worden opgehelderd. Totdat
onduidelijkheden opgehelderd zijn, is het
gebruik verboden.
○ Niet bevoegde personen moeten uit de
buurt worden gehouden.
○ Alle voor de betreffende werkzaam-
heid relevante veiligheidsbepalingen
en interne instructies moeten worden
aangehouden.
○ Verantwoordelijkheden voor verschil-
lende werkzaamheden moeten helder
vastgelegd zijn en in acht worden ge-
nomen. Onduidelijkheden bedreigen de
veiligheid in hoge mate.
1. Veiligheidsaanwijzingen
○ Beschermings- en veiligheidsinrichtingen
mogen tijdens bedrijf niet worden verwij-
derd, veranderd of onwerkzaam worden
gemaakt en moeten met regelmatige
tussenpozen op functie en volledigheid
worden gecontroleerd.
○ Indien beschermings- en veiligheidsvo-
orzieningen gedemonteerd moeten wor-
den, moeten deze direct na beëindiging
van de werkzaamheden weer worden
gemonteerd en vervolgens op correct
functioneren worden gecontroleerd.
○ Optredende storingen binnen het kader
van de bevoegdheid verhelpen. Bij sto-
ringen buiten de bevoegdheid moet direct
de leidinggevende worden ingelicht.
○ Persoonlijke veiligheidsuitrusting dragen.
○ Onderdelen van de centrale smeerinstal-
latie of van de machine niet als opstap- of
klimhulp gebruiken.