Instellingen
8. Instellingen
8.1. Instelling van de draadspanning
Als de draad tijdens het naaien breekt, is de draadspanning te
hoog.
Als zich bij het naaien kleine lussen vormen, is de draadspanning
te laag.
In beide gevallen moet de draadspanning worden ingesteld.
Daarbij moeten de boven- en onderdraadspanning de juiste on-
derlinge verhouding hebben.
8.2. Regeling van de bovendraadspanning
De spanning ontstaat door de schijven waar de draad doorheen
wordt geleid. De druk op deze schijven wordt geregeld door de
regelaar voor de bovendraadspanning (14).
Hoe hoger de waarde, des te groter de spanning.
0= lage en 9= hoge bovendraadspanning.
De bovendraadspanning wordt pas geactiveerd wanneer de
persvoet omlaag wordt gezet.
Er zijn meerdere redenen waarom de spanning moet worden ge-
regeld. Zo moet bijvoorbeeld bij verschillende stoffen een ver-
schillende spanning worden gebruikt.
De benodigde spanning is afhankelijk van de stevigheid en dikte
van de stof, het aantal lagen stof dat moet worden genaaid en de
gekozen steek.
Zorg ervoor dat de spanning van boven- en onderdraad gelijk-
matig is omdat de stof anders kan worden samengetrokken.
Wij adviseren u vóór elk naaiwerk een proefnaad te maken op
een lapje.
OPMERKING
Voor het meeste naaiwerk is een bovendraadspanning van 3 tot
4 geschikt.
8.3. Controleren van de draadspanningen
8.3.1. Juiste naad
De juiste instelling van boven- en onderdraadspanning moet zo-
danig zijn dat de kronkels van de draden zich in het midden van
de stof bevinden.
110 van 224