Systeem voor valbescherming
De FABA™- klimbeveiligingsinstallatie
is bestanddeel van een systeem voor
valbescherming in overeenstemming met
EN 363, dat uit onderstaande elementen
dient te worden samengesteld:
1. FABA™-veiligheidsrail (EN 353-1)
2. FABA™-vangwagen (EN 353-1)
met geïntegreerd verbindingselement
(EN 362)
3. Vanggordel (EN 361)
Controle vóór elk gebruik
Vóór elk gebruik de volgende delen
controleren op hun bruikbare en veilige
staat.
• Vangwagen (rollen, bouten, strips,
etc.)
• Karabijnhaak
• Bandvaldemper
• Vanggordel en andere ook gebruikte
producten. Hierbij dienen de instructies
van de desbetreff ende handleiding in acht
te worden genomen.
Vangwagen en karabijnhaak: geen
vervormingen, licht lopende rollen, veren
en sluitmechanisme.
Functie: vangwagen in het railprofi el in-
brengen en controleren of de vang wagen
licht loopt en correct in de uitsparingen
blokkeert.
Bandvaldemper: onbeschadigde bekle-
ding van de valdemper, geen scheuren,
sneetjes, schuurplekken, verbrandingen,
etc. aan de gordel.
30
Regelmatige controles (revisie)
De FABA™-vangwagens moeten, afhan-
kelijk van de gebruiksomstandigheden
en bedrijfsmatige toestanden, indien
nodig, maar in ieder geval eenmaal in
de 12 maanden door een door Tractel
geschoolde en geautoriseerde vaakman op
de onberispelijke technische staat worden
gecontroleerd. Deze controles moeten
worden gedocumenteerd, de controlelijst
moet samen met de vangwagen worden
bewaard.
Inbedrijfstelling
Het gebruik van de vang-
wagen FABA-Grip is in de
v o l g e n d e FA B A ™ - k l i m -
beveiligingssystemen toegestaan:
A12, AL2, AL2-Mobil, AL2-Mobil F.
D e v e r b i n d i n g t us s e n de
FABA™-vangwagen en de op-
vanggordel mag niet vergroot
of verkleind worden, bv. door het
toevoegen of wegnemen van een ver-
bindingselement.
1. De FABA™-vangwagens en de sy-
stemen A12 en AL2 zijn asymmetrisch
gecons trueerd. Deze asymmetrie ver-
hindert het onjuiste inbrengen van de
vangwagen.
2. Breng de FABA™-vangwagen bij de
in- en uitvoering in de veiligheidsrail
zodanig vanaf een beveiligde standplaats
uit aan, dat de pijl op het apparaat naar
boven wijst. De vangwagen niet met
geweld inbrengen!
3. De FABA™-vangwagen een stuk
omhoog / omlaag bewegen en controleren
of deze vrij loopt en correct blokkeert.
4. De karabijnhaak aan de FABA™-
vangwagen in het borst verankering-
punt van de vanggordel haken en
vergrendelen (A = borstverankeringpunt,
toe gestaan aanslag punt aan de vanggor-
del).
NL