Het bovendeel dient als volgt verdraaid te
worden:
1 Schroef de klemband los
2 Draai het bovendeel in de gewenste stand
3 Schroef de klemband voldoende stevig
vast, met een aanhaalmoment van 0,3 Nm
Het bovendeel van de zwanenhals is 360˚ draaibaar.
De zwanenhals dient, indien mogelijk, direct boven de uitlaat-
demper te worden opgesteld, zie tekening 1 en 3. Dit beperkt de
hoeveelheid teruglopend water tussen het hoogste punt en uitlaat-
demper.
Indien de zwanenhals direct op de spiegeldoorvoer wordt gemon-
teerd, dient met de maximale lengte van de uitlaatleiding tussen de
uitlaatdemper en het hoogste punt rekening te worden gehouden,
zie tekening 2 en 4.
Monteer de zwanenhals met de meegeleverde ty-raps
zwanenhals is voorzien van sleuven. Hierin dienen de ty-raps
geplaatst te worden.
2.3
Uitlaatleiding
Om een goede afvoer van het in de uitlaatleiding geïnjecteerde
koelwater te verzekeren dient de uitlaatleiding, vanaf het waterin-
jectiepunt tot aan de uitlaatdemper, over de volledige lengte op
afschot te worden geïnstalleerd.
De uitlaatleiding bevat tijdens bedrijf water. Het gewicht neemt hier-
door aanzienlijk toe, ondersteun daarom de uitlaatleiding.
De uitlaatleiding van uitlaatdemper naar spiegeldoorvoer moet zo
worden geïnstalleerd dat:
Zwanenhals NLPG
- Het hoogste punt in de uitlaatleiding zich niet meer dan
150 cm boven de onderzijde van de uitlaatdemper bevindt.
- De lengte van dat deel uitlaatleiding, tussen de uitlaatdemper en
het hoogste punt, niet meer dan 300 cm bedraagt.
2.4
Het monteren van de slang
Gebruik uitsluitend water en/of zeep, dus geen vet- of oliehoudende
producten, om het monteren van de slang op de slangaansluitingen
te vereenvoudigen.
Monteer elke slangverbinding met 2, roestvaststalen - 12 mm brede,
slangklemmen.
3
Installatievoorbeelden
Afgebeeld op blz. 15 zijn uitlaatsystemen met een uitlaatdemper,
type NLPH, een zwanen-hals type NLPG en een uitlaatspiegeldoor-
voer.
De inloop van achteropkomend water wordt vrijwel volledig voorko-
men door het extra hoogteverschil in de zwanenhals.
Na het stoppen van de motor zal het water dat zich nog in de uitlaat-
leiding bevindt (tussen hoogste punt uitlaatsysteem en uitlaatdem-
per) teruglopen naar de uitlaatdemper.
3.1
Voorkomen van hevelen (tekening 3 & 4)
®
. De
Indien het waterinjectiepunt 'C' zich onder of minder dan 15 cm
®
boven de waterlijn bevindt (ook als het schip onder een helling
vaart) bestaat het gevaar dat bij stilstand van de motor het koelwa-
ter door de hevelwerking in de motor kan komen. Dit hevelen kan
op twee manieren worden voorkomen:
Door in de koelwaterslang tussen motorblok en waterinjectie-
punt 'C' een beluchting te maken, bijvoorbeeld door een beluch-
ter met beluchtingsleiding te plaatsen.
De beluchtingsleiding kan op een eigen huiddoorvoer (H) wor-
den aangesloten of op de hiervoor bestemde aansluiting op de
zwanenhals (G).
Let op: De zwanenhals wordt geleverd met de aansluiting (G)
dicht!
Als de beluchtingsleiding op aansluiting (G) wordt aangesloten
dient deze eerst te worden doorgeboord. Pas een boor toe met
een diameter van 4 mm.
Door in de koelwaterslang tussen motorblok en waterinjectie-
punt 'C' een beluchter (met klep) aan te brengen.
4
Onderhoud
• Controleer regelmatig alle slangverbindingen op gas- en water-
dichtheid.
• Tap alvorens het schip in de winterberging ingaat de uitlaat-
demper af. De uitlaatdemper is voorzien van een aftapplug.
NEDERLANDS
3
030428.02