4. Koppeling (figuur
)
Afhankelijk van het gebruik ondergaan de koppelingsrubbers (k) een zekere slijtage en dienen van tijd tot tijd gecontroleerd te worden. Versleten
koppelingsrubbers zijn te constateren door een sterk ratelend geluid tijdens het starten van de pomp.
Defecte koppelingsrubbers kunnen tot asbreuk leiden.
Voor het controleren van de koppeling de motor (m) uitschakelen. De schroeven (s
de schroeven (s
) losdraaien. De motor met de motorzijdige koppelingshelft (q) axiaal verwijderen. Zijn de koppelingsrubbers (k) beschadigd, de
6
seegerring (l) van de koppelingsbouten afnemen en de koppelingsrubbers (k) vervangen. Afstandsring (p) laten zitten.
De koppelingsbouten (r) controleren en eventueel vervangen: Seegerring (l 1 ) losnemen. Koppeling met ventilator (v) van de pomp-as aftrekken.
De moer (w) met de onderleg ring (u) losdraaien en de koppelingsbouten vervangen.
De montage geschied in omgekeerde volgorde.
Storingen en oplossingen
1.
De vacuümpomp wordt door de motorbeveiligingsschakelaar uitge-
schakeld:
1.1 De netspanning/frequentie komt niet overeen met die van de elektromotor.
1.2 De aansluiting van de kabels is niet juist.
1.3 De pomp wordtbij ster/driehoek-aanlopen zonder aanloopontlastklep tegen
een gesloten ventiel of een aanwezig vacuüm gestart .
Oplossing: aanloopontlastklep ZAE monteren.
1.4 De motorbeveiligingsschakelaar is niet goed afgesteld.
1.5 De motorbeveiligingsschakelaar schakelt te snel uit.
Oplossing: het toepassen van een motorbeveiligingsschakelaar met een
belastings-afhankelijke afschakel-vertraging, die de kortstondige overbelasting
tijdens het starten overbrugt. (uitvoering met kortsluit of overbelastings
schakeling volgens VDE 0660 deel 2 resp. IEC 947-4).
1.6 De vacuümpomp, resp. de olie is te koud.
1.7 De smeerolie heeft een te hoge viscositeit.
1.8 De olienevel filterpatronen zijn vervuild.
1.9 De tegendruk is door het monteren van een afvoerleiding te hoog.
2.
De capaciteit is niet toereikend:
2.1 Het aanzuigfilter is vervuild.
2.2 De zuigleiding is te lang of heeft een te kleine diameter.
3.
De einddruk (vacuüm) wordt niet bereikt:
3.1 Er bevinden zich lekkages in de vacuümleiding of in het systeem.
3.2 Verkeerde olieviscositeit.
4.
De vacuümpomp wordt te heet:
4.1 De omgevingstemperatuur of de temperatuur van de aangezogen lucht is te hoog.
4.2 De koelluchtstroom wordt gehinderd.
4.3 Zie verder de punten 1.7, 1.8 en 1.9.
5.
De uitgeblazen lucht bevat zichtbare oliedeeltjes:
5.1 De olienevelfilters zijn niet goed gemonteerd.
5.2 Er wordt een niet geschikte olie gebruikt.
5.3 Zie verder de punten 1.8, 1.9, 4.1 en 4.2.
6.
De vacuümpomp veroorzaakt een abnormaal geluid:
Een ratelend geluid van de lamellen tijdens een koude start is normaal, het dient bij een toenemende
bedrijfstemperatuur binnen 2 minuten te verdwijnen.
6.1 De koppelingsrubbers zijn versleten (zie Onderhoud).
6.2 Het pomphuis is versleten (wasbord). Oplossing: onderhoud door leverancier.
6.3 Het vacuümregelventiel (indien aanwezig) vibreert. Oplossing: ventiel vervangen.
6.4 De lamellen zijn beschadigd
6.5 Zie verder de punten 1.6 en 1.7
7.
Water in smeerolie:
7.1 De pomp zuigt water aan. Oplossing: waterafscheider voor de pomp installeren.
7.2 De pomp zuigt meer waterdamp aan, welke in de olie condenseerd.
Oplossing: overleg met de leverancier i.v.m. versterkte gasballastwerking.
7.3 De pomp werkt gedurende korte tijd en bereikt daarbij niet zijn normale bedrijfstemperatuur.
Oplossing: de pomp telkens na het aanzuigen van waterdamp met gesloten aanzuig zo lang laten draaien totdat het water uit de olie is verdampt.
Noot:
Reparatiewerkzaamheden: Bij reparatiewerkzaamheden ter plaatse dient de elektromotor door een erkende installateur van het net te worden
losgekoppeld, zodat een onverhoedse start voorkomen wordt. Voor het uitvoeren van reparatiewerkzaamheden adviseren wij u deze door de
leverancier te laten uitvoeren. in het bijzonder wanneer het om garantie gevallen gaat. Na een reparatie resp. voor het weer in bedrijf nemen dient
men de onder "installatie" en "in bedrijfname" beschreven adviezen op te volgen.
Transport: Voor het verplaatsen en transporteren van de
vacuümpomp is deze voorzien van een hijsoog aan het
pomphuis en aan de elektromotor. Indien de laatste ontbreekt
kan de motor middels een strop worden verplaatst.
Voor het gewicht zie onderstaande tabel.
Opslag: De vacuümpomp dient in een droge omgeving met
een normale luchtvochtigheid te worden opgeslagen. Bij een
langere opslag (langer als 3 maanden) adviseren wij het
toepassen van een conserveringsolie inplaats van de gebrui-
kelijke smeerolie.
Afvoer: De slijtdelen (welke in de onderdelenlijst zijn weerge-
geven) vallen niet onder normaal afval en dienen volgens de
geldende regels te worden afgevoerd.
Onderdelenlijst:
E 127
E 128
CLFH 341 - CLFH 1001
CLFEH 341 - CLFEH 1001
) van de motorflens (n)losdraaien, bij een voetbevestiging ook
5
CLFH / CLFEH
Geluidsniveau (max.) /
dB(A)
Hoogste geluiddruk*
Gewicht (max.)
Lengte
mm
Breedt
mm
Hoogte
Olievulling
341
501
50 Hz
77
80
60 Hz
78
82
CLFH
455
570
kg
CLFEH
475
660
CLFH
1380
1520
CLFEH
1380
1581
(01)
833
848
(02)
969
984
mm
555
555
l
12
17,5
631
1001
84
86 / 97*
85
87 / 99*
695
950
755
1010
1553
1763
1603
1868
-
-
1083
1121
740
740
20
26
1.2001
/ PM6