Toepassingsgebied
De laadautomaat dient uitsluitend voor het laden van 12 V
loodaccumulatoren die bestaan uit 6 afzonderlijke cellen (bijv.
auto-accu), met een capaciteit van 100 – 300 Ah. Hij is univer-
seel bruikbaar en ontworpen voor continue en parallelle wer-
king. Het preferente toepassingsgebied van de laadautomaat
zijn batterijen met gel, AGM of vloeibaar elektrolyt. Het appa-
raat is bestemd voor montage in caravans, campers en boten.
Gebruik niet conform de voorschriften
Niet gebruiken voor 6V accu's of niet oplaadbare
accu's!
De laadautomaat mag niet gebruikt worden voor het laden
van 6 V loodaccumulatoren. Indien er accu's met een nomi-
nale spanning van 6 V met de laadautomaat geladen worden,
dan start de gasvorming onmiddellijk. Er ontstaat explosief
knalgas.
De laadautomaat mag niet gebruikt worden voor het laden
van niet-heroplaadbare accu's en / of nikkel-cadmium-accu's.
Bij het laden van deze accusoorten met de laadautomaat kan
het omhulsel explosief openbarsten.
Beschrijving
De laadautomaat is een product van de meest moderne, met
microprocessor bestuurde laadtechniek. Deze techniek laat
hoge prestaties toe bij een gering gewicht en kleine afmetin-
gen. Door toepassing van hoogwaardige elektronica werkt
het toestel met hoge werkingsgraad. Het automatische laden
gebeurt behoedzaam en zonder schadelijk overladen van de
accu. Zo wordt de levensduur van de accu aanzienlijk ver-
lengd. Na het tot stand brengen van de accuaansluiting en de
netaansluiting is de laadautomaat in werking.
De laadautomaat is geconcipieerd voor continue en parallelle
werking. Verbruikers kunnen continu aangesloten blijven,
bijgeschakeld of afgekoppeld worden. De verbruikers worden
van stroom voorzien en tegelijk wordt de accu geladen. De
verbruikerstroom moet hierbij lager zijn dan de maximale laad-
stroom, omdat er anders geen lading van de accu plaatsvindt.
Bij gebruik van een laadcontrolepaneel, bijv. het Truma-paneel
BC (430, 630, 860), kunnen de afzonderlijke laadfases van
de toevoerbatterij (batterij II) en de starterbatterij (batterij I)
en hun parallelschakeling getoond worden. Ook eventuele
storingen van de laadautomaat worden op het Truma-paneel
BC (430, 630, 860) getoond.
Als de laadautomaat samen met een temperatuursensor
voor de batterij gebruikt wordt, dan regelt de laadautomat de
laadspanning automatisch in functie van de batterijtempera-
tuur. Hierdoor wordt een bijzonder effectieve en behoedzame
lading van de accu bereikt. Zonder gebruik van een tempera-
tuursensor regelt de laadautomaat het laadproces zoals bij een
accutemperatuur van 20 °C.
Het toestel is geconcipieerd voor een werking in een om-
gevingstemperatuur tot 35 °C. Indien de temperatuur in het
toestel door gebrekkige luchtcirculatie of te hoge omgevings-
temperatuur stijgt, dan wordt de laadstroom automatisch
trapsgewijs gereduceerd.
30
Aansluitingen
230 V/50 Hz
230 V/50 Hz
1
Afb. 1: Aansluitingen
1 Stekkeraansluiting koude toestellen 230 V ~
2 Ingang D+ meetleiding van lichtmachine
3 Ingang B+ meetleiding van batterij II
4 Aansluiting voor temperatuursensor
5 Omschakelaar gel- resp. AGM (OPTIMA® YT S) /
Vloeibaar elektrolytaccu
6 Uitgang - laadleiding accu II
7 Uitgang - laadleiding accu I
8 Uitgang + laadleiding accu II
9 Uitgang + laadleiding accu I
10 Aansluiting voor laadcontrolepaneel
Laadprocedure
Toevoerbatterij (batterij II)
De automaat bezit een elektronische beveiliging tegen verkeerde
poling. Alleen wanneer de accu correct aangesloten is en er een
minimumspanning van 1,5 V voorhanden is, wordt de laad-
stroom vrijgegeven. Tijdens de laadprocedure wordt de accu-
spanning continu via de B+ meetleiding bewaakt. De laadpro-
cedure gebeurt overeenkomstig de laadkarakteristiek onder
het geringste vermogensverlies (laadkarakteristiek zie afb. 2).
Hoofdlaadfase
(alle spanningswaarden met betrekking tot 20 °C
accutemperatuur.)
Lading met maximale constante laadstroom tot ongeveer
14,4 V accuspanning bereikt wordt. Indien in dit bereik van de
hoofdlaadfase de laadstroom als gevolg van de inwendige ac-
cuweerstand of leidingweerstanden onder 90 % van de nomi-
nale stroomsterkte daalt, dan wordt de bijlaadfase gestart.
Bijlaadfase
(alle spanningswaarden met betrekking tot 20 °C
accutemperatuur.)
De laadspanning wordt voor een tijdsduur van tien uur bij
gelbatterijen / AGM resp. vier uur bij batterijen met vloeibaar
elektrolyt constant op 14,4 V gehouden. Na afloop van deze
periode gebeurt er een omschakeling naar het laadbehoud.
Indien gedurende deze periode de stroomsterkte tot 90 %
boven de nominale stroomsterkte stijgt en de accuspanning
gedurende een periode van meer dan 15 minuten bij accu's
met vloeibaar elektrolyt en meer dan twee uur bij gel- en
AGM-accu's onder 13,2 V daalt, dan gebeurt er opnieuw een
omschakeling naar de hoofdlaadfase.
Laadbehoud
(alle spanningswaarden met betrekking tot 20 °C
accutemperatuur.)
De laadspanning is ingesteld op 13,8 V. De laadstroom daalt
daarbij op de voor de accu voor compensatielading nood-
zakelijke waarde. Indien de laadstroom, veroorzaakt door
verbruikers, tot op zijn nominale waarde stijgt en de bat-
terijspanning gedurende minimum twee minuten onder 13,2 V
daalt, dan schakelt het toestel weer automatisch om naar de
hoofdlaadfase.
Parallelle werking
Als tijdens de nalaadfase of het laadbehoud verbruikerstroom
weggenomen wordt, wordt deze onmiddellijk nageladen.
10
9
8
7
6
D+
D+
B+
B+
Panel BC
Panel BC
2
3
5
4