bewegingen. De snelheid van het snijden aanpassen op
basis van de dikte en van de geselecteerde stroom; hierbij
verifiëren of de boog die uit het onderste oppervlak van
het stuk komt een inclinatie heeft van
verticale lijn in de tegenovergestelde richting van de
voorwaartse beweging.
Figuur (E) beeldt de brander af in de werkstand met
booghoek.
- Een overmatige afstand tussen de brander en het stuk of
het ontbreken van het materiaal (eind stuk) zal tot de
onmiddellijke onderbreking van de boog leiden.
- De boog (snij- of voorontsteekboog) zal altijd door het
loslaten van de branderknop worden onderbroken.
- Het snijbranden van gaten:
Voor het uitvoeren van deze operatie, of om vanuit het
midden van een stuk te beginnen, moet de boog met een
schuine brander worden gevormd, om die vervolgens
met een versnellende beweging in een vertikale stand te
brengen.
- Deze procedure zal voorkomen dat terugslagen van de
boog of gesmolten deeltjes het gat van het mondstuk
beschadigen en diens werking versneld benadelen.
Figuur (F) afbeelding start met brander in schuine
positie.
- Gaten in stukken met een dikte van 25% van de
maximaal toegestane dikte binnen het gebruikte
gamma kunnen rechtstreeks worden gebrand.
- Voor bijzondere gebruikstoepassingen (bijv. snijden van
geperforeerde platen, snijden met gemechaniseerde
brander) wordt men verzocht zich tot onze
KLANTENSERVICE te wenden, die op verzoek meer
specifieke instructies zal leveren.
ALGEMENE SNIJDEFEKTEN
Tijdens het snijden kunnen zich uitvoeringsdefekten
voordoen die gewoonlijk niet aan werkingsproblemen
van het apparaat, maar aan andere gebruiksaspecten te
wijten zijn, namelijk:
a Onvoldoende penetratie of overmatige produktie van
slakken:
- snijsnelheid te hoog,
- de brander te schuin,
- te snijden stuk te dik,
- elektrode en mondstuk versleten.
b Onderbreking van de snijboog:
- snijsnelheid te laag,
- afstand brander-stuk te hoog,
- elektrode versleten,
- beveiliging heeft ingegrepen.
c Scheef snijoppervlak (niet in een rechte hoek)
- foute positie van de brander,
- asymmetrische slijtage van het gat van het mondstuk
en/of onjuiste montage van de branderonderdelen.
d Overmatige slijtage van het mondstuk en de elektrode:
- luchtdruk te laag,
- vervuilde lucht (vocht-olie),
- mondstukhouder beschadigd,
- voorontsteekboog te vaak in de lucht ontstoken.
6.ONDERHOUD
LET OP !
IN GEEN GEVAL DE PANELEN VERWIJDEREN OM
T O E G A N G T OT D E B I N N E N K A N T V A N D E
STROOMBRON TE VERKRIJGEN, OF INGREPEN OP
DE BRANDER UITVOEREN (UIT ELKAAR HALEN)
All manuals and user guides at all-guides.com
5-10° op de
Z O N D E R V O O R A F D E S T E K K E R U I T H E T
STOPCONTACT TE HEBBEN VERWIJDERD.
BIJ ONDER SPANNING UITGEVOERDE CONTROLES
BINNEN HET APPARAA T OF DE BRANDER BESTAAT ,
ALS GEVOLG VAN RECHTSTREEKSE CONTACTEN
MET DELEN ONDER SPANNING, HET GEVAAR VOOR
ERNSTIGE ELEKTRISCHE SCHOKKEN.
BRANDER
Van tijd tot tijd, afhankelijk van de mate waarin het apparaat
wordt gebruikt, of bij snijproblemen, (zie Paragraaf 5) de
betrokken branderonderdelen van de plasmaboog op
slijtage controleren.
1 MONDSTUKHOUDER
Met de hand van de branderkop afdraaien.
Goed schoonmaken of, indien beschadigd, vervangen
(verbrandingen, vervormingen of scheurtjes).
De staat van het bovenste metalen gedeelte controleren
(aandrijver van de branderbeveiliging)
2 MONDSTUK
De slijtage van de plasmaboogopening en interne- en
externe oppervlakten controleren.
Als de opening ten opzichte van de oorspronkelijke
doorsnede vergroot of vervormd mocht blijken, moet het
mondstuk worden vervangen.
Als de oppervlakken sterk geoxydeerd mochten blijken
moeten deze met uiterst fijn schuurpapier worden
schoongemaakt.
3 LUCHTDISTRIBUTIERING
Op de aanwezigheid van verbrandingen of scheuren of
controleren, en nagaan of de luchtopeningen niet zijn
verstopt.
De ring bij beschadiging onmiddellijk vervangen.
4 ELEKTRODE
De elektrode vervangen als de diepte van het kratertje dat
zich op het zendende oppervlak bevindt ongeveer 2 mm. is.
Figuur (G) afbeelding elektrode met kratertje.
Figuur (H) opengewerkte afbeelding van de brander .
LET OP !
- Vóór elke ingreep op de brander deze eerst gedurende
de volledige "LUCHT NA" periode af laten koelen.
- Met uitzondering van bijzondere gevallen altijd de
elektrode en het mondstuk GELIJKTIJDIG vervangen.
- De volgorde van de montage van de onderdelen van de
brander handhaven (omgekeerd ten opzichte van het
demonteren).
Opletten dat de distributiering in de juiste richting wordt
gemonteerd.
- De mondstukhouder bij het opnieuw plaatsen met de
hand volledig aandraaien en lichtjes forceren.
- De mondstukhouder altijd na montage van de elektrode,
de distributiering en het mondstuk plaatsen.
- Een juiste en tijdige controleprocedure van de aan
slijtage onderhevige onderdelen van de brander zijn
essentieel voor de veiligheid en de werking van het
snijsysteem.
- LICHAAM, HANDGREEP EN KABEL VAN DE BRANDER
Afgezien van een periodieke inspectie en een zorgvuldige
schoonmaakbeurt ZONDER GEBRUIK TE MAKEN VAN
ENIGE OPLOSMIDDELEN, hebben deze onderdelen
gewoonlijk geen speciaal onderhoud nodig.
Als er schade, zoals breuken, scheuren of verbrandingen
op de isolatie zichtbaar zijn, of als er loszittende contacten
worden geconstateerd, mag de brander VERDER NIET
MEER WORDEN GEBRUIKT , OMDAT NIET AAN DE
- 21 -