Bij brand en storingen wordt nog steeds een melding op de gebruikersinterface
weergegeven. De webserver verstuurt e-mailberichten over deze gebeurtenissen,
indien geactiveerd. De isolatiestand blijft ook geactiveerd tijdens resets en stroom-
storingen. Het toestel blijft in de isolatiestand, totdat de isolatiestand wordt uitge-
schakeld door op de ISOLATE-knop te drukken. De isolatiestand kan worden in- en
uitgeschakeld door middel van de monitoringfunctie van PipeIQ.
UITSCHAKELEN
De uitschakelstand wordt geactiveerd door de knop ISOLATE op de gebruikersin-
terface 3 seconden ingedrukt te houden (raadpleeg de informatie over de toegang-
scode). Wanneer de ISOLATE-knop is geactiveerd, zorgt het FAAST-systeem ervoor
dat de storings- en alarmrelais worden gereset. Vervolgens wordt het isolatierelais
ingeschakeld en gaat het isolatiestoringslichtje op de gebruikersinterface branden.
In deze stand wordt de ventilator uitgeschakeld, worden er geen alarm- of
storingsniveaus op de gebruikersinterface weergegeven en worden geen re-
lais geactiveerd (behalve het isolatierelais). Deze stand mag alleen worden ge-
bruikt wanneer het systeem offline genomen moet worden. Deze stand blijft ook
geactiveerd tijdens resets en stroomstoringen. Het toestel blijft in de uitschakel-
stand, totdat deze stand wordt uitgezet door op de ISOLATE-knop te drukken. De
uitschakelstand kan niet worden aan- en uitgezet door middel van de monitoring-
functie van PipeIQ.
FUNCTIES VAN DE GEBRUIKERSKNOP
Toegangscode
De gebruikersinterface heeft een optie zodat gebruikers een code moeten invoeren
om de functies op het voorpaneel te activeren. Alle toegangscodes moeten uit 4 ci-
jfers bestaan, van 1 tot 9 (nul mag niet worden gebruikt). Deze toegangscodes
mogen alleen met het PipeIQ-softwareprogramma worden veranderd. Verder kan
de software de paneelknoppen individueel vergrendelen, zodat bepaalde knoppen
naar wens zonder een toegangscode gebruikt kunnen worden.
De standaardtoegangscode is 1111.
De cijfers worden met de testknop ingevoerd. De resetknop wordt gebruikt om
de ontgrendelstand te activeren en de isolatieknop maakt het huidige cijfer één
tel hoger.
Voor het invoeren van de toegangscode moet de resetknop 8 seconden worden in-
gedrukt. Het eerste segment van de stroomindicator licht eerst geel op, dan groen.
FIGUUR 9. KNOPPEN VOOR TOEGANGSCODE
Als het segment groen oplicht, laat u de resetknop los. Het eerste segment van het
luchtstroomdisplay knippert groen, wat betekent dat de rookmelder klaar is voor
het eerste cijfer.
Gebruik de isolatie- en testknoppen om de toegangscode in te voeren, zoals aange-
geven op Figuur 9. De isolatieknop wordt gebruikt om het huidige cijfer te verho-
gen. Wanneer het huidige cijfer wordt verhoogd, zullen de bijbehorende segmenten
van de deeltjesbalk oplichten. Vul de hele toegangscode in en druk op de testknop.
Telkens wanneer een cijfer wordt ingevoerd, licht het luchtstroomsegment groen op
en begint het volgende segment te knipperen, wat betekent dat het volgende cijfer
ingevoerd kan worden. Zodra het vierde cijfer is ingevoerd, licht de storingsindica-
tor groen op als de toegangscode is geaccepteerd. De indicator blijft groen zolang
de rookmelder 'ontgrendeld' is. Als de toegangscode niet werd geaccepteerd, wordt
de storingsindicator 3 seconden oranje, waarna de rookmelder naar de vorige stand
terugkeert.
Zodra de toegangscode is geaccepteerd, worden de vergrendelknoppen actief. Na
45 seconden zonder activiteit gaat de storingsindicator groen knipperen. Na nog
eens 15 seconden zonder activiteit vergrendelt de rookmelder de knoppen opnieuw
en keert de melder terug naar de normale werking.
FIGUUR 10. ADRES-KNIPPERSTAND
SS-400-015
RESET
Opmerking: Als de RESET-knop wordt gekozen als een vergrendelde knop en als
een reset wordt gestart, heeft de rookmelder de toegangscode nodig
om toegang te verkrijgen tot de resetknop.
Adres-knipperstand
De rookmelder heeft twee adresfuncties. Naast het IP-adres kan het FAAST-systeem
ook een lokaal adres hebben dat toegewezen wordt door de configuratiesoftware.
Het adres ligt tussen 1 en 255. Dit adres is toegankelijk via de gebruikersinter-
face door de resetknop 3 seconden ingedrukt te houden. Na 3 seconden gaat het
eerste segment van het luchtstroomdisplay oranje branden, zoals aangegeven op
Figuur 10, wat betekent dat de rookmelder in de adres-knipperstand staat. Laat de
resetknop los. De rookmelder toont het 3-cijferige toegewezen nummer door de
deeltjesbalkgrafiek te verlichten met het juiste aantal segmenten voor elk cijfer. Het
huidige weergegeven cijfer wordt aangegeven door de 3 meest linkse indicators op
de luchtstroomgrafiek. Het eerste cijfer toont de honderdtallen en licht 2 seconden
op. Vervolgens licht het cijfer van de tientallen 2 seconden op, gevolgd door het
cijfer van de enkeltallen die ook 2 seconden oplicht. Als één van de cijfers nul is,
gaan er geen lampjes voor dat cijfer in de deeltjesgrafiek branden. De rookmelder
keert terug naar de normale bedrijfsstand.
IP-adres opvragen
Als het IP van de rookmelder verloren of niet beschikbaar is, kan het adres worden
verkregen met de knipperstand van het IP-adres. Het IP-adres is toegankelijk via de
gebruikersinterface door de resetknop 30 seconden ingedrukt te houden. De cijfers
worden weergegeven op dezelfde wijze als voor de adres-knipperstand, behalve dat
de storing- en spanning laag-indicatoren worden gebruikt om respectievelijk het
1e en het 12e cijfer te vertonen. De rookmelder geeft het 12-cijferige nummer door
het juiste aantal segmenten van de deeltjesbalkgrafiek voor elk cijfer op te lichten,
zoals aangegeven op Figuur 11. Het voorbeeld op Figuur 11 geeft aan dat het 5e
cijfer van het IP-adres 7 is. Het momenteel weergegeven cijfer wordt aangegeven
door de storings-, stroom/storings- en spanningslampjes (Figuur 12). Het storing-
FIGUUR 11. KNIPPERSTAND IP-ADRES
Alarmniveau
indicator
ASP11-13
Deeltjesniveau
indicator
STORING
FIGUUR 12. IP-ADRES INDICATORLAMPJES
STORING
ASP12-07
7
BRAND 2
BRAND 1
ACTIE 2
ACTIE 1
WAARSCHUWING
Voeding
indicator
SPANNING
LAAG
RESET
ASP15-09
SPANNING
LAAG
ASP19-07
I56-3836-005