3 INSTALLATIE
3.1 PLAATSING
Plaats het apparaat op het onderste plateau van het ver-
rijdbare onderstel Art. 1656.
3.2 OPSTARTEN
Dit apparaat mag alleen door gekwalificeerd personeel
worden geïnstalleerd. Alle aansluitingen moeten worden
uitgevoerd overeenkomstig de geldende normen en met
strikte naleving van de geldende veiligheidsreglementen.
De wate0rkoelunit wordt geleverd zonder koelvloeistof.
Om de tank te vullen, schroeft u de dop E los en giet u
ongeveer 5 liter vloeistof in de tank.
Sluit de koelwaterslangen van de toorts aan op de daar-
toe voorziene aansluitingen: H
koudwateruitlaat.
Voor optimale prestaties is het belangrijk dat het vloei-
stofniveau in de tank steeds tot het "max"-niveau reikt tij-
dens het gebruik. Controleer daarom regelmatig het peil
via het peilglas F.
Gebruik de koelvloeistof die ook wordt gebruikt voor de
koelcircuits van auto's. Deze kan worden gemaakt door
(bij voorkeur gedeioniseerd) water te mengen met anti-
vries op basis van glycol. De concentratie hangt af van
de omgevingsomstandigheden.
20% antivries bij een omgevingstemperatuur van -9°C
30% antivries bij een omgevingstemperatuur van -17°C
Gebruik antivries op basis van ETHYLEEN-glycol.
Vermijd het gebruik van PROPYLEEN-glycol.
Waarschuwing! Langdurig droog gebruik van de pomp
kan de prestaties en de levensduur van de pomp nega-
tief beïnvloeden.
Om de toorts te beschermen, is bij de pompuitgang een
drukschakelaar voorzien die de toevoerdruk regelt. Als
de druk zakt door een gebrek aan vloeistof of omdat de
pomp verstopt is, stopt de drukschakelaar de stroom-
bron via aansluiting D.
Denk eraan het apparaat uit te schakelen nadat het
laswerk is voltooid.
4 ONDERHOUD.
OPMERKING: Alle taken mogen uitsluitend worden
uitgevoerd door gekwalificeerd personeel.
Trek altijd de stekker van de voedingskabel uit het stop-
contact alvorens controles uit te voeren binnen in de
waterkoel unit.
Verwijder regelmatig stof en andere vreemde delen uit de
binnenkant van de unit, vooral de radiateur.
Controleer of alle slangklemmen goed vastzitten en of
alle koppelingen intact zijn en controleer het koelvloei-
stofpeil.
4.1 VOORZORGSMAATREGELEN NA REPARATIES.
Na reparaties dient u ervoor te zorgen dat de draden van
onderdelen die aangesloten zijn op de voeding goed geï-
soleerd zijn. Voorkom dat de draden in contact komen
met bewegende onderdelen of onderdelen die warm
worden tijdens het gebruik.
warmwaterinlaat en G
19