INSTRUCTIES VOOR HET GEBRUIK EN ONDERHOUD - DUO JD
Probleem
13.3 De pomp geeft onvoldoende
debiet af
13.4 De pomp ontwikkelt geen
voldoende druk
13.5 De pomp absorbeer teveel
vermogen
13.6 De pomp trilt en maakt lawaai
13.7 De pomp blokkeert
13.8 De lagers gaan niet lang mee
13.9 De dichting lekt
13.10 De dichting gaat oververhitten
Oorzaak
De leidingen voor aanzuigen/toevoer
kunnen dicht of verstopt zijn.
De rotor en/of de slijtplaat kunnen
versleten zijn.
De aanzuigleiding heeft niet voldoende
diameter.
De viscositeit van de vloeistof is hoger
dan de voorziene viscositeit.
De rotatiesnelheid is te hoog.
De pomp werkt met andere gegevens
dan de contractuele gegevens.
hoger dan het vooraf bepaalde gewicht.
Mogelijke aanslag vanbinnen tussen de
roterende en de vaste onderdelen.
Vreemde voorwerpen in de rotor.
De werking is op een te beperkt
vermogen.
De pomp of de leidingen zijn niet stevig
vastgemaakt.
Cavitatie van de pomp.
Vreemde voorwerpen in de rotor.
Vreemde voorwerpen in de rotor.
Vreemde voorwerpen in de lagers.
De lagers roesten.
Dichting type 1-2
De pomp gaat niet in gang.
Oplossing
Lokaliseer het verstopte punt en ontstop
of maak schoon.
Controleer of de koppelingen aangespan-
nen zijn en inspecteer de aanzuigleiding.
Ze moeten worden vervangen door de
pomp te demonteren zoals beschreven
in paragrafen 10.2 en 10.3.
Vervang de aanzuigleiding. Controleer
andere mogelijke oorzaken van punt 13.2.
Contacteer de constructeur van de pomp
na meting van de viscositeit van de vloei-
stof, die voor centrifugaalpompen niet
hoger dan 50 cSt mag zijn.
Controleer andere mogelijke oorzaken:
zie punt 5 van paragraaf 13.1 en para-
graaf 13.2.
Controleer de correcte rotatiesnelheid.
Controleer de werkomstandigheden van
de pomp en confronteer deze met de
gegevens van het label.
en vergelijk met het contractuele gewicht.
Demonteer het pomphuis zoals aange-
geven in paragr. 10.2 en controleer of
er geen oppervlakken met krassen zijn.
Demonteer het pomphuis zoals aange-
geven in paragraaf 10.2 en verwijder de
vreemde voorwerpen.
Controleer de correcte afstelling van de
kleppen van de installatie en de aanduiding
van de manometer en van de vacuümmeter.
Controleer of de leidingen van de instal-
latie correct aangespannen zijn.
Controleer de mogelijke oorzaken: zie
paragraaf 13.1 en 13.2.
Demonteer het pomphuis zoals aange-
geven in paragraaf 10.2 en verwijder de
vreemde voorwerpen.
Inspecteer de rotor door het pomphuis
te demonteren zoals aangegeven in
paragraaf 10.2.
Vervang de lagers.
Vervang de lagers.
Dit type dichting is geschikt voor het
pompen van troebele vloeistoffen of
vloeistoffen met schurende elementen en
aardoliehoudende producten bij een tem-
peratuur tot 110° C: controleer regelmatig
het niveau van het vet in de smeerpot.
Indien goed gesmeerd, kan die droog
gedurende 2 minuten werken. Wanneer
zijn, moet men de dichting gaan vervangen
(zie paragraaf 10.4).
Zie paragraaf 13.1 en 13.9.
63