Wanneer voor de hermetische dichting van de aansluiting hulpmateriaal (bv. teflon, jute,...) wordt gebruikt,
moet u opletten dat u niet overdrijft met de hoeveelheid materiaal in de dichting: onder invloed van een
correct spankoppel (bv. pijptang met lange arm), kan de overmaat aan materiaal zorgen voor een abnormale
belasting op de koppeling in technopolymeer en deze definitief beschadigen.
Draaikoppelingen zorgen voor een eenvoudigere installatie van het systeem.
2.2
Vulwerkzaamheden
Installatie boven en onder waterniveau
Installatie "boven het water" (par. 2.1): draai de vuldop (3-Afb.1) handmatig of met behulp van het bijgeleverd gereedschap
los en verwijder de vuldop; verwijder ook de ontluchtingsdop (5-Afb.1) met behulp van een schroevendraaier of het
bijgeleverd gereedschap; vul vervolgens de installatie met schoon water via de vulopening (ongeveer 1 liter - 0.26 US
gal.). Wanneer het water uit de ontluchtingsbuis loopt moet u de dop terug en met zorg vastdraaien, nogmaals bijvullen
via de vuldop en de vuldop volledig terug vastdraaien. Geadviseerd wordt de terugslagklep aan het uiteinde van de
aanzuigleiding te monteren (bodemklep), zodat ook deze helemaal kan worden gevuld bij de vulwerkzaamheden. In dit
geval is de hoeveelheid water die nodig is voor het vullen afhankelijk van de lengte van de aanzuigleiding.
Installatie "onder waterniveau" (par. 2.1): als er tussen de watervoorraad en het systeem geen afsluitkleppen aanwezig
zijn (of als deze open zijn), wordt het systeem automatisch gevuld zodra de opgesloten lucht naar bu-iten kan. Nadat de
ontluchtingsdop (5-Afb.1) een beetje werd losgedraaid
gevuld. Volg deze handeling goed op en sluit de ontluchtingopening van zodra er water uitloopt (wij raden aan hoe dan
ook een afsluitventiel te installeren op de aanzuigleiding en deze te gebruiken tijdens de vulfase met open dop). Als
alternatief, indien de aanzuigleiding is afgesloten door een gesloten ventiel, kan de vulfase op een analoge wijze worden
uitgevoerd zoals beschreven voor de installatie boven waterniveau.
3. INBEDRIJFSTELLING
3.1
Elektrische aansluitingen
Om de immuniteit tegen mogelijk uitgestraald geluid naar andere ap-paraten te verbeteren, wordt geadviseerd een aparte
elektriciteitsleiding te gebruiken voor de voeding van het product.
Let op: neem altijd de veiligheidsvoorschriften in acht!De elektrische installatie moet worden uitgevoerd door
een er-varen erkende elektricien, die alle verantwoordelijkheid hiervoor op zich neemt.
Geadviseerd wordt om de installatie correct en veilig te aarden, zoals wordt vereist door de geldende normen
op dit gebied.
De lijndruk kan veranderen bij het starten van de elektropomp. De spanning op de lijn kan veranderingen
ondergaan afhankelijk van andere inrichtingen die met de lijn verbonden zijn en de kwaliteit van de lijn zelf.
De aardlekschakelaar ter bescherming van de installatie moet correcte afmetingen hebben in functie van de
eigenschappen van de tabel 1. Wij raden het gebruik aan van een aardlekschakelaar type F beschermd tegen
onbedoelde activering. Indien de aanwijzingen uit deze handleiding tegenstrijdig zijn met de geldende normen,
volg dan de betreffende normen.
De magnetothermische veiligheidsschakelaar moet correct gedi-mensioneerd zijn
eigenschappen).
3.2
Configuratie van de geïntegreerde inverte
Het systeem is door de fabrikant geconfigureerdom te voldoen aan de meestvoorkomende installatiesituaties waarin wordt
gewerkt met constan-te druk. De belangrijkste parameters die in de fabriek zijn ingesteld zijn als volgt:
Set-Point (waarde van de gewenste constante druk): SP = 3.0 bar / 43.5 psi.
Verlaging van de druk voor herstart RP = 0.5 bar / 7.2 psi.
Anticyclingfunctie: Smart.
Deze en andere parameters kunnen echter voor elke installatie op zich door de gebruiker worden ingesteld. Zie par. 4-5
voor de specificatie.
Voor de bepaling van de parameters SP en RP heeft de druk waarbij het systeem start de volgende waarde:
Pstart = SP – RP Voorbeeld: 3,0 – 0,5 = 2,5 bar in de standaardconfigurati.
De installatie werkt niet wanneer het gebruikspunt zich op een hoogte bevindt groter dan het aantal meter waterkolom van
Pstart (beschouw 1 bar - 14.5 psi = 10 m. - 3.28 ft c.a.): voor de defaultconfiguratie, indien het gebruikspunt zich op een
hoogte bevindt van minstens 25 m ( 82 ft) boven de installatie, dan zal deze niet opstarten.
3.3
Vooraanzuiging
et vooraanzuiging van een pomp wordt de fase bedoeld gedurende wel-ke de machine probeert het huis en de
aanzuigleiding te vullen met water. Als dit goed verloopt, kan de machine naar behoren functioneren.Nadat de pomp gevuld
is (par. 2.2) en het apparaat geconfig-reerd (par. 3.2), kan de elektrische voeding worden aangesloten nadat er minstens
één gebruikspunt op het persgedeelte is geopend.
NEDERLANDS
(zodat de lucht kan ontsnappen), kan het systeem volledig worden
159
(Zie Technische