geval kan het gebeuren dat de leiding in kwestie leegraakt, ook als het water niet ontbreekt, de elektropomp enige tijd
nodig heeft om zich weer te vullen, de waterstroom te leveren en druk op de installatie te veroorzaken.
5.6.2 T2: ertraging bij uitschakeling
Stelt de vertraging in waarmee de inverter moet worden uitgeschakeld vanaf het moment waarop de omstandigheden voor
uitschakeling zijn bereikt: druk in de installatie en stroming lager dan de minimumstroming. T2 kan worden ingesteld tussen
2 en 120 s. De fabrieksinstelling is 10 s.
Let op: de instelling van bijzondere waarden van deze parameter in relatie tot het systeem kan bijdragen aan
gevaarlijke situaties doordat het water in de pomp hoge temperaturen bereikt (zie Waarschuwingen van
hoofdstuk 2).
5.6.3 GP: proportionele versterkingscoëfficiën
De proportionele waarde moet in het algemeen worden verhoogd voor systemen met elasticiteit (bijvoorbeeld met buizen
van PVC) en worden verlaagd voor starre installaties (bijvoorbeeld met ijzeren buizen).Om de druk in de installatie constant
te houden, voert de inverter een controle van het type PI uit op de gemeten drukfout. Afhankelijk van deze fout berekent
de inverter het vermogen dat aan de motor moet worden geleverd. Het gedrag van deze controle hangt af van de
parameters GP en GI die zijn ingesteld. Om tegemoet te komen aan de diverse gedrag-swijzen van verschillende types
hydraulische installaties waarop het sys-teem kan werken, maakt de inverter het mogelijk andere parameters te selecteren
dan in de fabriek zijn ingesteld. Voor bijna alle installaties zijn de fabriekinstellingen voor de parameters GP en GI optimaal.
Als er zich problemen voordoen in de regeling, is het mogelijk deze instellingen aan te passen.
Let op: de instelling van bijzondere waarden van deze parameter in relatie tot het systeem kan bijdragen aan
gevaarlijke situaties doordat het water in de pomp hoge temperaturen bereikt (zie Waarschuwingen van
hoofdstuk 2).
5.6.4 GI: integrerende versterkingscoëfficiën
Als er sprake is van grote drukvallen wanneer de stroming plotseling ver-hoogd wordt, of een langzame reactie van het
systeem, moet de waarde van GI worden verhoogd. Als er zich daarentegen drukschommelingen rondom het setpoint
voordoen, moet de waarde van GI worden verlaagd.
Let op: de instelling van bijzondere waarden van deze parameter in relatie tot het systeem kan bijdragen aan
gevaarlijke situaties doordat het water in de pomp hoge temperaturen bereikt (zie Waarschuwingen van
hoofdstuk 2).
BELANGRIJK: voor bevredigende drukregelingen moeten normaal gesproken zowel GP als GI worden aangepast.
5.6.5 RM: maximale snelheid
Hiermee wordt een maximumgrens ingesteld voor het aantal omwentelin-gen van de pomp.
5.6.6 AY: Anti Cycling
ComeZoals beschreven in paragraaf 9 dient deze functie om veelvuldige in- en uitschakelingen te voorkomen in het geval
van lekken in de instal-latie. De functie kan op 2 verschillende manieren worden geactiveerd: Normaal (AY: ON) en Smart
(AY: SMART). In de Normale modus blokkeert de elektronische besturing de motor na N identieke start/stopcycli. In de
Smartmodus daarentegen werkt hij op de parameter RP om de negatieve effecten van lekken te verminderen. Als dit
uitgeschakeld is (AY: OFF), is de functie niet actief.
5.6.7 AE: activering blokkeringverhindering
Deze functie dient om mechanische blokkeringen te voorkomen in het geval van langdurige inactiviteit; hij werkt door de
pomp periodiek te laten draaien. Wanneer de functie geactiveerd is, voert de pomp elke 23 uur een cyclus die blokkering
voorkomt uit met een duur van 1 min.
5.6.8 AF: activering antibevriezingsfunctie
Als deze functie geactiveerd is, wordt de pomp automatisch aan het draaien gebracht wanneer de temperatuur in de buurt
van het vriespunt komt, om te voorkomen dat de pomp zelf kapot gaat.
5.6.9 FW: Firmware-update
5.6.10 RF: Reset van storingen en waarschuwingen
Door de toets "–" minstens 2 seconden in te drukken wordt de chronologie van storingen en waarschuwingen gewist.
Onder het sym-bool RF wordt het aantal storingen weergegeven dat aanwezig is in de geschiedenis (max. 64). De
geschiedenis kan worden bekeken vanuit het menu MONITOR op de pagina FF.
6. VEILIGHEIDSSYSTEMEN
Het apparaat is voorzien van veiligheidssystemen die erop gericht zijn de pomp, motor, voedingslijn en inverter te
beschermen. Als er één of meer beveiligingen worden geactiveerd, wordt de beveiliging met de hoogste prioriteit
onmiddellijk gesignaleerd op het display. Afhankelijk van het type fout kan de motor stoppen, maar wanneer de normale
omstandigheden zijn hersteld, kan de foutstatus onmiddellijke automatisch worden opge-heven, of na een bepaalde tijd
na een automatische terugstelling.In het geval van blokkering door watergebrek (BL), blokkering door over-stroom van de
motor (OC), blokkering door directe kortsluiting tussen de motorfasen (SC), kan worden geprobeerd de foutconditie
NEDERLANDS
167