3. Installatie
3.1. Algemeen
● Installeer verticaal op een onbrandbaar oppervlak met de
voedingsklemmen omlaag gericht.
● Installeer dicht bij de accu, maar nooit rechtstreeks boven de
accu (om schade door gasvorming bij de accu te voorkomen).
● Gebruik kabels met een doorsnede van tenminste 10 mm² of
AWG6. Om kabelverliezen te voorkomen, bedraagt de
aanbevolen maximale lengte van de kabel 5 m.
(als de kabels naar de PV-panelen langer moeten zijn dan 5 m,
gebruik dan kabels met een grotere doorsnede of parallelle
kabels en installeer een kabelmof naast de controller en
verbindt met een korte kabel met een doorsnede van 10 mm² of
AWG6 met de controller).
● Aarding: het koellichaam van de controller dient te worden
aangesloten op het aardingspunt.
3.2. PV-configuratie
● De controller werkt alleen als de PV-spanning de
accuspanning (V
) overschrijdt.
accu
● De controller start pas als de PV-spanning V
+ 5V
accu
overschrijdt. Daarna bedraagt de minimale PV-spanning V
+
accu
1V
● Maximale PV-nullastspanning: 100 V.
De controller kan voor elke PV-configuratie worden gebruikt die
aan de drie bovenstaande voorwaarden voldoet.
Bijvoorbeeld:
12V-accu en mono- of polykristallijne panelen
● Minimaal aantal cellen in serie: 36 (12V-paneel).
● Aanbevolen aantal cellen voor maximale efficiëntie van de
controller: 72
(2x 12V-paneel in serie of 1x 24V-paneel).
● Maximum: 144 cellen (4x 12V- of 2x 24V-paneel in serie).
5