Onderhoud en service
Bij onderhoud waarbij personen door bewegende of
spanningvoerende delen gevaar lopen, moet de blower
door het loskoppelen van de stekker of het uitschakelen van
de hoofdschakelaar en deze tegen weer inschakelen te bevei-
ligen, te worden gestopt. Onderhoud niet uitvoeren aan een
bedrijfswarme blower (gevaar op verwondingen door hete
machinedelen).
Bij het verpompen van brandbare of agressieve gassen
en dampen, met speciale uitvoeringen, dient men te
handelen volgens de veiligheidsvoorschrift XN 1.
1. Smering (figuur
)
De lagers van de blower eenheden moeten elke 6000 draaiuren
doch minstens een keer per jaar met 30 g vet nagesmeerd
worden (zie de vier smeernippels (L)). Wij adviseren Chevron
SRI grease 2, UNIREX N3 of vergelijkbare vetten (zie plaatje (M)).
2. Luchtfilters (figuur
)
Bij niet voldoende onderhoud aan de filters loopt de
capaciteit van de blowers terug.
Filterpatroon (f) van het aanzuigfilter moet maandelijks gereinigd
worden en jaarlijks vervangen (onder extreme omstandigheden
moeten intervallen korter genomen zijn).
Aanzuigfilter vervangen: Schroefknop (m) losmaken. Filterdeksel (d) met pakking
eraf nemen. Filterpatroon (f) uitnemen en reiningen (met de hand uitkloppen en
uitblazen). Het samenbouwen geschied in omgekeerde volgorde.
Filterpatronen (toebehoren): Het filter element van de vacuümdichte aanzuigfilter
(ZVF) of voorfilter (ZFP) dient afhankelijk van de verontreiniging door het aan-
gezogen medium te worden gereinigd door schoonblazen of eventueel te worden
vervangen. Het filter element ( kan door het losmaken van de klippen uit het huis
gehaald worden.
3. Koppelingsrubbers (figuur
Al naar gelang de bedrijfsomstandigheden zijn de koppelingsrubbers (k) aan
slijtage onderhevig en dienen daarom van tijd tot tijd gecontroleerd te worden.
Versleten koppelingsrubbbers zijn te herkenen aan het ratelende geluid bij het
starten van de blower.
Defekte koppelingrubbers kunnen asbreuk tot gevolg hebben.
Om de koppelingsrubbers te kunnen kontroleren eerst de motor (m) uitschakelen.
Schroeven (s
) losdraaien. Motor (m) met de motorzijdige koppelings helft (q)
5
axiaal verwijderen. Als de koppelingsrubbers (k) beschadigd zijn, Seegering (l)
van de koppelingspen (r) losmaken en rubbers verwisselen. Afstandring p laten
zitten. Koppelingspennen (r) conroleren en eventueel vervangen: Motorflens (n)
demonteren. Verzonken schroeven (w
helft (q
) van de as trekken. Moer (w) met ring (u) demonteren en koppelings-
1
pennen verwisselen.
Het samenbouwen vindt in omgekeerd volgorde plaats.
4. Koeling (figuur
en
)
Bij hoge stofconcentraties kunnen de tussenruimten (E
als ook de afdekplaat (G
) weggenomen zijn. Nu is het mogelijk de koelribben schoon te blazen.
2
Storingen en hun oplossingen
1.
Blower bereikt bij inschakelen zijn nominale toerental niet:
1.1 Netspanning/frequentie komt niet overeen met type plaatje.
1.2 Aansluiting van de stroken in de klemmenkast is niet correct.
2.
Motor wordt door de thermische beveiliging gestopt:
2.1 Fout zoals onder 1.1 en 1.2.
2.2 Thermische beveiliging is niet goed ingesteld.
2.3 Thermische beveiliging spreekt te vroeg aan.
Oplossing: Gebruik een thermische beveiliging met vertraging afhankelijk van de te hoge stroom. Deze laat korte tijd een te hoge stroom
toe bij de start. (uitvoering met een kortsluit en overbelastingsschakelaar volgens VDE 0660 deel 2 resp. IEC 947-4).
2.4 De tegendruk in de uitlaat leiding is te hoog.
3.
Capaciteit is te laag:
3.1 Filter vervuild.
3.2 Drukverlies in de leiding is te groot.
3.3 Lekken in het systeem.
4.
Einddruk (vacuum) wordt niet bereikt:
4.1 Lek aan de zuigzijde van de pomp of aan het systeem.
5.
Pomp wordt te heet:
5.1 Omgevings of aanzuigtemperatuur zijn te hoog.
5.2 Geen vrije stroming van de koellucht.
5.3 Fout als onder 2.4.
)
) en schijf (u
) demonteren. Koppelings-
1
1
) van de koelribben vervuilen. Reinigen is mogelijk nadat de beschermplaten (G
1
f
d
E
1
m
) en (G
)
1
3