Inbedrijfstelling - EINHELL GC-RM 500 Manual De Instrucciones Original

Ocultar thumbs Ver también para GC-RM 500:
Tabla de contenido

Publicidad

Idiomas disponibles
  • ES

Idiomas disponibles

  • ESPAÑOL, página 84

5. Inbedrijfstelling

Lees de hele handleiding, voordat u begint
met de installatie van de maairobot. Hoe
goed de maairobot later werkt is afhankelijk
van de kwaliteit van de installatie.
5.1 Werkingsprincipe
De maairobot kiest zijn richting bij toeval. De
tuin wordt daarbij volledig gemaaid, doordat de
maairobot alle delen binnen het door de begren-
zingsdraad (18) ingesloten vlak bewerkt. Zodra
de maairobot een correct geïnstalleerde begren-
zingsdraad (18) herkent, draait hij zich om en
rijdt in een andere richting binnen het vlak. Alle
delen die u binnen het vlak wilt beschermen – bijv.
tuinvijvers, bomen, meubels of bloembedden
– moeten eveneens met de begrenzingsdraad
(18) worden afgeschermd. De begrenzingsdraad
(18) moet een gesloten cirkel vormen. Indien de
maairobot binnen het maaigebied op een hinder-
nis stuit, dan rijdt hij terug en maait verder in een
andere richting (afbeelding 3).
5.2 Sensoren
De maairobot is uitgerust met meerdere veilig-
heidssensoren.
Hefsensor:
Indien de maairobot van achter meer dan 30°
van de grond wordt opgetild, dan wordt de ro-
bot en de rotatie van de klingen (10) meteen
gestopt.
Hellingsensor:
Indien de maairobot sterk in één richting helt,
dan wordt de robot en de rotatie van de klin-
gen (10) meteen gestopt.
Hindernissensor:
De maairobot herkent hindernissen op zijn
pad. Wanneer de maairobot op een hindernis
stuit, dan wordt de robot en de rotatie van de
klingen meteen gestopt en rijdt hij terug weg
van de hindernis.
Regensensor:
De maairobot is uitgerust met een regensen-
sor (5) om te verhinderen dat de robot in de
regen werkt. De maairobot keert terug naar
het laadstation (19) wanneer er regen wordt
herkend, en wordt daar compleet opgeladen.
Nadat de regensensor (5) weer is gedroogd,
blijft de robot nog twee uur in het laadstation
(19).
Anl_GC_RM_500_SPK2.indb 69
Anl_GC_RM_500_SPK2.indb 69
NL
5.3 Voorbereiding
Maak eerst een schets van uw gazon. Teken ook
hindernissen mee in en werk een plan uit hoe
u deze wilt beschermen. Daardoor wordt het
eenvoudiger om een goede plaats voor het laad-
station (19) te vinden en de begrenzingsdraad
(18) rond struiken, bloembedden enz. te leggen
(afbeelding 4). Als het gras hoger is dan 60 mm,
dan moet het worden gekort om de maairobot
niet overmatig te belasten en de effi ciëntie niet
te verlagen. Gebruik daarvoor een conventionele
grasmaaier of een trimmer.
Haal alle losse voorwerpen die door de maairobot
kunnen worden beschadigd of die de robot kun-
nen beschadigen, weg van het gras.
Houd de volgende gereedschappen bij de hand:
hamer, tang, isolatietang en waterpas (optioneel).
5.4 Laadstation
5.4.1 Standplaats van het laadstation
Zoek eerst de beste plaats voor het laadstation
(19). Er is een contactdoos voor buiten nodig die
permanent stroom levert, opdat de maairobot al-
tijd functioneert. Het laadstation (19) moet op een
vlakke ondergrond op de hoogte van de grasnerf
worden geplaatst. Zorg ervoor dat de omgeving
vlak en droog is. Kies een plaats in de schaduw,
aangezien de accu (22) het best wordt geladen in
een koele omgeving (afbeelding 5a). Zorg er bo-
vendien voor dat de begrenzingsdraad minstens
2 m vóór het laadstation (19) recht wordt gelegd.
Bochten vlak voor het laadstation (19) kunnen
tot moeilijkheden leiden bij het aandokken om te
laden.
5.4.2 Lokalisering van het laadstation
Wanneer de accu (22) bijna leeg is, dan keert de
maairobot terug naar het laadstation (19) door de
begrenzingsdraad (18) tegen de klok in te volgen
tot aan het station (19). Let er daarom op dat het
laadstation (19) correct uitgericht wordt geplaatst
(afbeelding 5b).
5.4.3 Aansluiting van het laadstation aan de
voedingseenheid
1. Voordat u het laadstation (19) verbindt met de
stroomtoevoer moet u controleren of de net-
spanning 100-240 V bij 50/60 Hz bedraagt.
2. Verbind de voedingseenheid (13) recht-
streeks met een contactdoos. Gebruik de
kabel voor geen enkele andere toepassing.
3. Gebruik geen beschadigde voedingseenheid
(13). Wend u bij schade aan kabels of aan de
voedingseenheid (13) voor vervanging me-
teen tot een erkende vakman.
- 69 -
16.02.2021 14:20:19
16.02.2021 14:20:19

Publicidad

Tabla de contenido
loading

Tabla de contenido