Bediening - EINHELL GC-RM 500 Manual De Instrucciones Original

Ocultar thumbs Ver también para GC-RM 500:
Tabla de contenido

Publicidad

Idiomas disponibles
  • ES

Idiomas disponibles

  • ESPAÑOL, página 84
overheen kan rijden. Daardoor kan de maai-
robot beschadigd raken en blokkeren.
Bomen (afbeelding 6k)
Bomen worden door de maairobot bes-
chouwd als hindernissen. Als er echter boom-
wortels met een hoogte van minder dan 10
cm uit de grond steken, dan moet deze zone
worden beschermd. Dit voorkomt schade aan
de wortels en aan de maairobot. Houd tussen
de begrenzingsdraad (18) en de hindernis
een afstand van minstens 30 cm aan.
5.6 Verbinden van het laadstation
Sluit het leggen van de complete begrenzings-
draad (18) af, voordat u deze verbindt met het
laadstation. Laat aan beide uiteinden 1 m extra
begrenzingsdraad (18) over om latere aanpassin-
gen te kunnen uitvoeren.
Isoleer de begrenzingsdraad (18) aan de uitein-
den voor de aansluiting aan het laadstation (19)
met een isolatietang op een lengte van 10 tot 15
mm.
Trek de netstekker uit, voordat u de begrenzings-
draad (18) aansluit aan het laadstation (19). De
aan de voorkant van het laadstation (19) gelegde
begrenzingsdraad (18) moet via de kabelhouders
aan de onderkant van het station (19) naar achter
worden gelegd. Leid de voorste begrenzings-
draad (18) door de doorvoeren onder het laad-
station en door de voorziene opening in het aans-
luitgedeelte. Verbind deze met de aansluiting '+'.
Daarna verbindt u de achterste begrenzingsdraad
(18) met de aansluiting 'S1' (afbeelding 7a).
Opgelet! Begrenzingsdraden (18) mogen el-
kaar niet kruisen!
Maak vervolgens de verbinding met de stroom-
toevoer. De LED-indicatie (21) aan het laadstation
(19) moet na correcte installatie constant groen
branden. Wanneer de LED niet brandt, controleer
dan eerst de aansluitingen. Indien de LED welis-
waar brandt, maar niet constant groen, lees dan
de tabel 'Indicatie laadstation en verhelpen van
fouten' aan het einde van deze handleiding.
5.7 Inschakelen en controleren van de instal-
latie
Zodra de LED-indicatie (21) aan het laadstation
(19) groen brandt, is het maaigebied voorbereid
voor de maairobot. Controleer eerst of de beves-
tigingshaken (14) aan de begrenzingsdraad (18)
goed in de grond zijn geslagen. Zet de maairobot
ca. 3 m achter het laadstation (19) vóór de be-
grenzingsdraad (18). Daarbij moet de maairobot
Anl_GC_RM_500_SPK2.indb 72
Anl_GC_RM_500_SPK2.indb 72
NL
in een hoek van 90° naar de begrenzingsdraad
(18) toegewend staan (afbeelding 7b). Schakel
de hoofdschakelaar (7) in (ON) (afbeelding 8).
Druk de POWER-toets (60) op het bedienings-
veld (2) twee seconden in. Deblokkeer de maairo-
bot met behulp van de PIN en bevestig de invoer
met de toets 'OK' (61) (zie hoofdstuk 'Blokkeerin-
richting / PIN').
Druk op de toets 'HOME / 3' (64) en dan opnieuw
op de toets 'OK' (61). Nu volgt de maairobot de
begrenzingsdraad (18) tegen de klok in. Obser-
veer de maairobot tijdens de hele rit langs de
begrenzingsdraad (18), tot deze weer in het laad-
station (19) staat. Als de maairobot op sommige
punten op problemen stuit, corrigeer dan eventu-
eel de begrenzingsdraad (18) en herhaal de pro-
cedure. De accu (22) van de maairobot wordt nu
volledig geladen. Indien er problemen optreden
bij het aandokken, dan kan het zijn dat u het laad-
station (19) zijdelings opnieuw moet positioneren,
tot het aandokken zonder problemen functioneert.
Met de rode STOP-toets (3) kunt u de maairobot
op elk moment stoppen. Na het activeren van de
STOP-toets (3) wordt de maairobot gestopt en
wacht hij op verdere commando's.
5.8 Bevestiging van het laadstation
Nadat de werking zoals voorgeschreven van de
maairobot is verzekerd en er een geschikte plek
voor het laadstation (19) werd gevonden, moet
het station (19) met de bevestigingsschroeven
(15) worden gefi xeerd. Draai de bevestigings-
schroeven (15) met de zeskantsleutel (23) hele-
maal in de grond (afbeelding 7c).

6. Bediening

6.1 Hoofdschakelaar
De maairobot is uitgerust met een hoofdscha-
kelaar (7). Schakel de maairobot met de hoof-
dschakelaar (7) in (ON) en uit (OFF) (afbeelding
8). Na het inschakelen van de maairobot wordt
deze met de PIN vergrendeld.
6.2 Bedieningsveld
De maairobot werd reeds in de fabriek gepro-
grammeerd en standaard instellingen daaraan
zijn uitgevoerd. Deze kunnen indien nodig echter
worden veranderd. Ook al zijn de fabrieksinstellin-
gen geschikt voor de meeste tuinen, u moet zich
toch vertrouwd maken met de beschikbare opties.
- 72 -
16.02.2021 14:20:19
16.02.2021 14:20:19

Publicidad

Tabla de contenido
loading

Tabla de contenido