Schakel de stroomkring uit voordat u het meetapparaat aansluit.
Verbind vervolgens de meetcontacten met het meetobject. De
berekende meetwaarde en de polariteit worden op het display
weergegeven. Schakel de stroomkring opnieuw uit voordat u het
meetapparaat verwijdert.
In het bereik A/mA mogen geen stromen boven 200 mA
!
worden gemeten! In dit geval wordt de automatische
zekering in het apparaat geactiveerd.
Spanningslokalisatie, contactloos (AC-warning)
8
Afbeelding H: De in het meetapparaat geïntegreerde spannings-
detector lokaliseert wisselspanningen van 100 V tot 600 V. Ook
bij een uitgeschakeld apparaat kunnen spanningvoerende leidingen
of kabelonderbrekingen worden opgespoord. Beweeg de spannings-
detector langs het meetobject (5 tot 10 mm). Zodra wisselspanning
wordt gelokaliseerd, brandt de weergave.
De contactloze spanningsdetectie vormt geen vervanging
!
voor een gebruikelijke spanningstest. Het apparaat herkent
een elektrisch veld en reageert dus ook bij statische oplading.
Spanningslokalisatie, eenpolige fasecontrole
Verbind de rode meetpunt met de fase- resp. de neutrale geleider.
De rode led brandt dan alleen bij de spanningvoerende fasegeleider.
Deze functie werkt ook in uitgeschakelde toestand. Bij de bepaling
van de buitengeleider door middel van de eenpolige fasetest kan de
weergavefunctie door bepaalde omstandigheden negatief worden
beïnvloed (bijv. bij isolerende veiligheidskleding of op geïsoleerde
standplaatsen).
!
De eenpolige fasetest is niet geschikt voor de controle op
spanningsvrijheid. Hiervoor is een tweepolige fasetest vereist.
Zaklampfunctie
9
Houd de dienovereenkomstige toets ingedrukt om de zaklamp in te
schakelen. Het licht schakelt automatisch uit, zodra de toets weer
wordt losgelaten.
Automatische zekering
10
Het meetapparaat is in alle bereiken uitgerust met een elektronische,
automatisch terugzettende zekering en kan onder normale bedrijfs-
omstandigheden verkeerde schakelingen opvangen. Als de elek-
tronische zekering geactiveerd wordt, schakelt u de stroomkring
spanningsvrij en het meetapparaat uit. Verhelp de verkeerde schake-
ling. Na het hernieuwd inschakelen functioneert het apparaat weer
normaal verder.
Kalibratie
11
Het meetapparaat moet regelmatig gekalibreerd en gecontroleerd
worden om de nauwkeurigheid van de meetresultaten te kunnen waar-
borgen. Wij adviseren, het apparaat een keer per jaar te kalibreren.
MultiMeter-Pocket
23
NL