Nederlands
Bedraden van de terminalmodule TM-IM/EM of TM-EM/EM
•
Neem voor het leggen van de kabels en bij het bedraden
de installatie- en opstellingsvoorschriften volgens
EN 60 079-14 in acht alsook de specifieke voorschriften
van het land.
•
Bij de bedrading moet u op een strikte scheiding van
intrinsieke en niet-intrinsieke leidingen letten. Zij dienen in
van elkaar gescheiden kabelkanalen te worden geleid.
•
Op de terminalmodule mogen sensoren uit zone 0, zone 1,
zone 2 alsook zone 20, zone 21, zone 22 en uit het veilige
bereik worden aangesloten. De aansluitingtoewijzingen
van de elektronische module vindt u in het handboek
Decentraal randapparaat ET 200iSP.
•
De veiligheidstechnische gegevens (maximale waarden)
van de sensoren/actoren moeten aangepast zijn aan de
overeenkomstige maximale waarden van de elektronische
module. De maximale waarden van de sensoren/actoren
vindt u in de bijbehorende certificaten inzake
explosieveiligheid. Volgens EN 60 079-14 geldt:
≤ U
≤ I
U
; I
0
i
0
Uitrusten
•
Controleer de elektronische module op beschadigingen!
U mag alleen onbeschadigde elektronische modules op de
terminalmodule steken.
•
Als een elektronische module voor het eerst wordt
ingestoken klikken de coderingselementen op de
terminalmodule in. Daardoor wordt verhinderd dat een
verkeerde module wordt ingestoken. Deze mechanische
codering mag niet worden gewijzigd.
A5E00308258-05
≤ P
≥ C
; P
; C
i
0
i
0
≥ L
+ C
; L
i
leiding
0
Nederlands
+ L
i
leiding