4 MACHINE GEBRUIKEN
Controleer of het gras dat u gaat
maaien vrij is van vreemde voorwerpen
zoals stenen etc.
4.1 MAAIHOOGTE
U krijgt de beste maairesultaten als eenderde van
het gras wordt gemaaid. 2/3 van de lengte van het
gras blijft dan staan. Zie afb. 11.
Als het gras lang is en veel korter moet worden,
kunt u beter twee keer maaien met verschillende
maaihoogtes.
Gebruik niet de laagste stand als het oppervlak van
het gazon ongelijkmatig is. Anders loopt u het ge-
vaar dat de messen beschadigd raken door het op-
pervlak en dat de toplaag van het gazon wordt
verwijderd.
4.2 HELLINGSHOEK
Het achterdeel van het maaidek kan worden opge-
tild zodat het maaidek een grotere voorwaartse hel-
lingshoek heeft dan bij de basisinstelling. Deze
hellingshoek beïnvloedt de maairesultaten als
volgt.
4.2.1 Basisinstelling
Als het maaidek in de basisinstelling staat, wordt
het gras het beste versnipperd en verstrooid. De ba-
sisinstelling wordt aanbevolen voor normaal gras.
Zie 3.4.
4.2.2 Grotere hellingshoek
Als het maaidek iets voorovergekanteld is, wordt
het "Multiclip"-effect verminderd terwijl het ge-
maaide gras beter wordt verstrooid.
Voorover kantelen wordt aanbevolen voor dikker
gras.
4.3 MAAIADVIES
Volg het onderstaande advies op voor een optimaal
maairesultaat:
• maai regelmatig.
• gebruik de motor op volle kracht.
• het gras moet droog zijn.
• zorg dat de messen scherp zijn.
• houd de onderzijde van het maaidek schoon.
4.4 COMPOSTEREN/ACHTERUIT-
WORP
Het maaidek kan op twee manieren gras maaien:
• Composteren van het gras in het gazon.
• Uitwerpen van het gras achter het maaidek.
Het maaidek is bij aflevering ingesteld op compos-
teren. Om het gras achter het maaidek uit te wer-
pen, moet de plug (afb. 12) worden verwijderd.
Zet het maaidek in de servicestand (zie 5.2/5.3) om
de plug te verwijderen/plaatsen.
NEDERLANDS
5.1 VOORBEREIDING
Service en onderhoud moet altijd worden uitge-
voerd aan een stilstaande machine met een uitge-
schakelde motor.
Zorg dat de machine niet kan wegrol-
len. Gebruik daarom altijd de parkeer-
rem.
Zet de motor af.
Voorkom ongewenst starten door de
bougiekabel van de bougie te ontkoppe-
len en de contactsleutel te verwijderen.
5.2 REINIGINGSSTAND
1. Schakel de parkeerrem in.
2. Machines met snelsluitingen:
Zet de snelsluitingen in de achterste stand. Zie
de meegeleverde afzonderlijke instructies.
3. Zet de gereedschapslift in de transportstand.
4. Stel de maximale maaihoogte in.
5. Ontkoppel het achterdeel van het maaidek aan
de rechter- en linkerzijde als volgt:
A. Til het linkerachterdeel van het maaidek op
om de belasting op de splitpen te verminde-
ren.
B. Verwijder pinnen en ring. Zie afb. 2.
C. Verwijder de rechtersplitpen en ring op de-
zelfde manier.
6. Pak het voorste deel van het maaidek vast en til
het op. Bevestig de ketting zo dat het maaidek
diagonaal naar boven is gericht. Zie afb.13.
Het is absoluut verboden om de motor
te starten wanneer het maaidek in de
reinigingsstand staat.
Zet de 110/125 Combi Pro in de werkstand zoals
beschreven onder 3.1/3.2.
5.3 SERVICESTAND
5.3.1 Machines met vaste maaidekophan-
ging
Voorbeeld van vaste maaidekverbindingen, zie 3:C
en 4:G.
Er zijn twee personen nodig om het maaidek in de
servicepositie in te stellen:
1. Schakel de parkeerrem in.
2. Als het maaidek is uitgerust met een elektrische
hoogte-instelling, ontkoppel dan de kabel van
de machine. Zie afb. 7.
3. Stel de maximale maaihoogte in.
4. Zie afb. 2. Ontkoppel het achterdeel van het
maaidek aan de rechter- en linkerzijde als volgt:
5 ONDERHOUD
NL
37