7.
Het apparaat moet worden vervangen als het tijdens een ongeval aan
plotselinge belastingen is blootgesteld.
8.
Wijzig het product op geen enkele manier.
9.
Het is essentieel dat de stoel niet wordt blootgesteld aan direct zonlicht.
Anders kan het heet worden en tot brandwonden leiden.
10. Laat het kind niet onbeheerd achter in het stoeltje.
11. Zorg ervoor dat bagage en andere voorwerpen die bij een aanrijding van een
voertuig letsel kunnen veroorzaken, goed worden vastgezet.
12. Gebruik het stoeltje niet zonder de materiële bekleding. Vervang de bekleding
niet door een bekleding die niet door de fabrikant wordt aanbevolen. De
bekleding is een integraal onderdeel van het stoeltje.
13. Het stoeltje mag alleen in de auto worden gebruikt.
14. Er mogen geen voorwerpen op het kinderstoeltje worden geplaatst.
15. De harde en plastic onderdelen van het kinderbeveiligingssysteem moeten
worden geplaatst en zodanig zijn geïnstalleerd dat zij onder normale
gebruiksomstandigheden niet kunnen worden bekneld door het verschuiven
van het stoeltje of een deur van het voertuig.
16. Controleer voor elke reis of de stoel correct en stevig is gemonteerd.
17. Tijdens het rijden moet het stoeltje stevig aan de autostoel worden bevestigd door
middel van de autogordel of ISOFIX en Top Tether, zelfs als het kind er niet in zit.
18. Gebruik geen andere dragende contactpunten dan die in de instructies zijn
beschreven en op het kinderbeveiligingssysteem zijn aangegeven.
19. Bij installatie achterwaarts gericht: het stoeltje niet installeren op stoelen
met airbags.
20. Installeer het stoeltje achterwaarts naar de rijrichting als het kind minder
dan 9 kg weegt.
LET OP! Gebruik nooit een stoel met een 2-punts autogordel.
Afb. 1,2
Correcte montage van het stoeltje in de auto
Onjuiste montage van het stoeltje in de auto
?1 Voorwaarts gericht naar de rijrichting. Plaats het stoeltje niet op de
passagiersstoel wanneer de passagiersairbag actief is.
?2 Plaats het stoeltje niet op een stoel met 2-punts autogordels.
NL
‑ 72 ‑