3. Bedrijfsrem: wanneer het
pedaal wordt losgelaten,
wordt automatisch een
bedrijfsrem geactiveerd die de
machine vertraagt en stopt,
waardoor elke beweging wordt
geblokkeerd tot het gaspedaal
opnieuw wordt ingedrukt.
OPMERKING
De tractie wordt uitgeschakeld wanneer
de bediener de stoel verlaat.
6.3 HENDEL KOPPELING/
ONTKOPPELING TRANSMISSIE
Met behulp van de hendel voor
de koppeling/ontkoppeling van de
transmissie (Afb. 6.H) kan de machine
handmatig verplaatst worden (geduwd of
getrokken) zonder ze in te schakelen.
Deze bediening heeft twee posities:
1. Transmissie ingeschakeld: verplaats de
hendel (Afb. 6.H) in de horizontale positie
(A). De machine kan normaal verplaatst
worden door de start uit te voeren.
2. Transmissie uitgeschakeld: verplaats
de hendel (Afb. 6.H) naar onder (B).
De machine kan handmatig verplaatst
worden zonder ze te starten.
WAARSCHUWING
Verplaats de machine alleen handmatig
wanneer ze op een vlakke ondergrond staat.
VEILIGHEIDSINSTRUCTIE
De hendel voor de koppeling/ontkoppeling
mag zich nooit in de tussenpositie bevinden.
Deze conditie veroorzaakt de oververhitting
en de beschadiging van de transmissie.
6.4 AFSTELLING VAN DE MAAIHOOGTE
Met deze hendel (Afb. 6.G) kan de maaigroep
hoog en laag gesteld worden, op 6
verschillende maaihoogtes tussen 3 en 8 cm.
Om van de ene positie naar de andere te gaan,
moet de hendel zijwaarts worden bewogen en in
een van de aanslaggroeven worden verplaatst.
6.5 NOODSTOPKNOP
Met de noodstopknop (Afb. 6.B) kan de machine
in noodgevallen onmiddellijk stilgelegd worden.
De knop heeft twee posities:
1. Geactiveerd: het indrukken van de
noodstopknop stopt de motoren van
de maai- en tractie-inrichtingen.
2. Gedeactiveerd: draai de
noodstopknop rechtsom om
hem te deactiveren en alle
functies te herstellen. Om de
machine te starten, herhaalt u
de startprocedure (par. 7.4).
OPMERKING
Wanneer de noodstopknop is ingedrukt,
kan de machine niet gestart worden.
KENNISGEVING
De noodstopknop mag nooit worden
gebruikt als een gebruikelijke methode
om de machine te stoppen.
6.6 HULPAANSLUITING VOOR
ACCESSOIRES USB
Deze aansluiting (Afb. 6.I) kan USB-apparaten
opladen. Zijn functie is alleen voor het opladen.
De aansluiting heeft geen communicatiefunctie
met het aangesloten USB-apparaat.
De aansluiting is onder spanning gesteld
wanneer de sleutel (6.A) helemaal is geplaatst.
Laad het accessoire dat op de USB-aansluiting
is aangesloten niet op in regenachtige,
vochtige omstandigheden of bij hoge
temperaturen met directe blootstelling aan
zonlicht. Gebruik in de bovengenoemde
voorwaarden leidt tot het vervallen van de
garantie en wijst de fabrikant af van elke
aansprakelijkheid in geval van problemen.
Open de dop van de USB-aansluiting niet
in regenachtige of stoffige gebieden.
De fabrikant wijst alle verantwoordelijkheid
af in geval van schade aan het op de USB-
aansluiting aangesloten accessoire of
verlies van gegevens tijdens het gebruik.
NL - 11