•
Als het knipperen begon aan het begin van het
detectiegebied, dient u de laserstraal meer naar
rechts uit te lijnen (figuur 20, item 3).
Draai de borgschroeven in de basis los (zie figuur 4) en
gebruik de drie bijstelschroeven in de basis om de
detector weer met het midden uit te lijnen, zoals in figuur
20 is weergegeven. Nadat u de straal weer juist hebt
uitgelijnd, draait u de borgschroeven op de basis weer
vast.
4.
Als de lampjes niet knipperen, bevindt het gordijn zich
buiten het detectiebereik (figuur 20, item 4) . Loop op een
kleinere afstand door de straal heen om te proberen het te
detecteren.
5.
Voer de looptest opnieuw uit om te controleren dat de
detector nu juist is uitgelijnd.
6.
Stel J2 in op Uit.
Opmerkingen
•
Als de CLM Aan is, wordt de alarmuitgang geactiveerd.
•
Het verdient aanbeveling de kap op de detector te
plaatsen voordat u de CLM-looptest uitvoert.
De detectorstatus via de LED's aflezen
Tabel 2:
LED-indicatie
Detector-status Gele
Rode
LED
LED
Op spanning
Alarm
Storing
Stuur spanning
= Doorlopend Aan
Algemene informatie
Vergrendelen
Bij het gebruik van meerdere detectors in een enkelvoudige
lus, bedraadt u voor Dag/nacht en Looptest, zoals hieronder is
weergegeven (herhaald in figuur 6).
Het lampje Looptest op afstand in-/uitschakelen
Zie figuur 6.
Koppel de "Aansturing" los van de klem 10 (geheugen) en sluit
deze aan op aansluiting 11. De LED van de detector zal
knipperen wanneer het alarmrelais wordt geopend en gesloten.
De looptest kan nu worden uitgevoerd.
Opmerking:
Het alarmgeheugen wordt niet gewist door alleen
de looptest in te schakelen. Wanneer u na een alarm het
systeem uitschakelt, moet u de looptest op Aan instellen.
Wanneer u de looptest op Uit instelt, zal de indicatie van de in
het geheugen opgeslagen alarmen opnieuw verschijnen. Pas
nadat de Ansturing opnieuw op aansluiting 10 is aangesloten
(lees: nadat het systeem opnieuw is ingeschakeld), zal het
geheugen worden gewist en zullen de LED's niet branden.
32 / 48
Beschrijving
Knipperen afwisselend
gedurende 50 sec
Aan tijdens alarmperiode —
normaal 3 sec
Continu aan
Aan tot de juiste spanning is
hersteld
= Normaal knipperend (1 Hz)
Als u het looptestlampje wilt inschakelen zonder een CS-
ingang op afstand, stelt u Dipswitch 4 in op de Aan-stand. Na
de looptest stelt u Dipswitch 4 in op de Uit-stand.
Het verdient aanbeveling regelmatig de looptest van de
detector uit te voeren en de communicatie met het
controlepaneel te controleren.
Het alarmgeheugen instellen
Zie figuur 6.
Opmerking:
Stel eerst de juiste actieve Controlespanning
("Aansturing) in met DIP-schakelaar 1.
Sluit de Aansturing aan op aansluiting 10 wanneer het systeem
is ingeschakeld. Wanneer het systeem is uitgeschakeld,
koppelt u de Aansturing los. Als in de ingeschakelde periode
een alarm wordt geactiveerd, geeft een knipperende rode LED
aan welke detectors het alarm hebben veroorzaakt. Wanneer
u de Aansturing weer aansluit (lees: het systeem opnieuw
inschakelt), worden de LED-indicatie en het geheugen weer op
de beginwaarden ingesteld.
Het dekkingspatroon selecteren
Zie figuur 21 en 22.
Het dekkingspatroon kan aan specifieke vereisten worden
aangepast met behulp van de spiegelstickers (bijgesloten),
zoals is weergegeven. Het verdient aanbeveling niet-gebruikte
gordijnen die gericht zijn naar objecten die zich dicht bij de
detector te bevinden, te maskeren.
Let op:
Bij het verwijderen van de stickers kunt u het
spiegeloppervlak beschadigen!
De gordijnen maskeren
Zie figuur 23.
De spiegelsegmentafschermingen zijn in de fabriek op de
spiegel bevestigd. Als u een spiegelsegmentafscherming wilt
verwijderen, moet u eerst het binnendeel van de detector
verwijderen. Vervolgens licht u het onderste deel van de
spiegelsegmentafscherming op en wrikt u het bovenste
gedeelte om het los te maken. Wanneer langeafstandsdetectie
(>20 m) niet vereist is, verwijdert u de langeafstandsspiegel
(figuur 24).
Sabotagebehuizing
De detector is uitgerust met een sabotagebehuizing
(Goedgekeurd voor EN 50131-2-2).
Om de sabotagebehuizing mogelijk te maken, moet de schroef
die in figuur 4, worden bevestigd.
Bij hoekmontage kan de afneem sabotage beveiliging niet
gebruikt worden.
SB01-zwenkbeugel (optioneel)
Wanneer het niet mogelijk is de detector aan een muur te
bevestigen, moet u de SB01 gebruiken om de detector aan
een plafond te bevestigen.
Zie figuur 26.
P/N 145797999-2 (ML) • REV G • ISS 20DEC18